nummer: 13/2783/GA en 13/3761/GA
betreft: [klager] datum: 11 februari 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van de bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 21 augustus 2013 voorgenomen beslissing en een op 28 augustus 2013 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel (locatie Het
Veer),
alsmede van de onderliggende stukken.
Ter zitting van de beroepscommissie van 28 november 2013, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, zijn raadsman mr. J.Y. Taekema, [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het PPC, en [...], chef de clinique van het PPC.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beschikking
Het beroep betreft de voorgenomen beslissing van de directeur van 21 augustus 2013 alsmede de definitieve beslissing van de directeur van 28 augustus 2013, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als
bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw, voor de duur van drie maanden.
2. De standpunten en het verloop van de procedure
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Het beroep gericht tegen de voorgenomen beslissing van 21 augustus 2013 wordt ter zitting van 28 november 2013 door de raadsman ingetrokken. Het beroep gaat alleen over de definitieve beslissing
van
28 augustus 2013. Klager ontkent dat hij een stoornis heeft en dat hij gevaar veroorzaakt. Tijdens zijn verblijf in het PPC Amsterdam Over-Amstel heeft klager veel last gehad van geluidsoverlast (tikken, bonken en schuiven met stoelen) die werd
veroorzaakt door de gedetineerde die verbleef in de cel boven die van klager. Als gevolg van die geluidsoverlast, die ruim drie maanden heeft geduurd, heeft klager nauwelijks kunnen slapen. De conclusie van de directeur dat het ervaren van
geluidsoverlast door klager (deels) het gevolg is van auditieve hallucinaties, is onjuist en onvoldoende onderbouwd. Niet alleen klager, maar ook andere gedetineerden, onder wie de gedetineerde in de cel naast die van klager, hebben last gehad van de
geluidsoverlast. De directeur heeft toegegeven dat de afdeling gehorig is en dat er sprake is van geluidsoverlast, maar heeft onvoldoende gedaan om de overlast te doen beëindigen. Tijdens zijn verblijf in de p.i. Hoogeveen, voorafgaande aan zijn
verblijf in het PPC Amsterdam, had klager geen last van geluidsoverlast. In augustus 2013 is klager geplaatst in het Pieter Baan Centrum (PBC) en ook daar had hij geen last van geluidsoverlast. Ook in het PPC Scheveningen, waar hij thans verblijft,
heeft hij geen last van geluidsoverlast. Desgevraagd antwoordt klager dat hij met gebruik van oordoppen minder last had van de geluidsoverlast. Klager heeft voor zijn overplaatsing naar het PBC één keer onder dwang medicatie ingenomen. Ter zitting
overlegt klagers raadsman een verslag van de psychiater van het PBC, waarin staat dat niet geconstateerd is dat klager een psychiatrische stoornis heeft. Voorts staat in het verslag dat afbouw van de, in het PPC aan klager gedwongen opgelegde,
medicatie
niet tot gedragsverandering heeft geleid. In augustus 2013 heeft klager op de luchtplaats van het PPC de gedetineerde die de geluidsoverlast veroorzaakte aangesproken op zijn gedragingen. Daarop heeft de medegedetineerde klager geprobeerd aan te
vallen.
Klager heeft zichzelf tegen deze aanval verdedigd en de medegedetineerde vastgepakt. Hij heeft bewust niet geslagen. Bij klager is geen concrete stoornis gediagnosticeerd. Bovendien heeft de directeur onvoldoende onderzocht of er alternatieven voor een
dwangbehandeling aanwezig waren. Klager heeft meermalen om overplaatsing naar het PPC Scheveningen verzocht, maar die verzoeken zijn steeds afgewezen. De directeur heeft steeds negatief geadviseerd, omdat zij van oordeel was dat klager eerst in het PPC
Amsterdam moest worden behandeld. De bestreden beslissing is onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen en voldoet niet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid.
Door en namens de directeur is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De directeur is zowel door de behandelend psychiater als door de tweede onafhankelijke psychiater geadviseerd over te gaan tot het toepassen van een a-dwangbehandeling. De
directeur erkent dat de inrichting gehorig is. Ongetwijfeld hoort klager geluiden die er echt zijn, maar de psychiaters hebben een deel van de door klager ervaren geluidsoverlast geduid als psychotische waarnemingen. Daarnaast vertoont klager
hyperalert
gedrag en is sprake van ontremming. Uit de verklaringen van de psychiaters blijkt dat zij van oordeel zijn dat klager een psychiatrische stoornis heeft. In augustus 2013 heeft klager op de luchtplaats een medegedetineerde – die volgens klager de
geluidsoverlast veroorzaakt – verbaal bedreigd en in een wurggreep genomen. In maart 2013 heeft hij zijn polsen opengesneden. Dit gedrag wordt veroorzaakt vanuit zijn stoornis. Er is sprake van gevaar als bedoeld in artikel 46a, eerste lid, onder a en
d, en tweede lid, onder a, van de Pbw. Er bestaat causaal verband tussen het gevaar en de stoornis. Het gevaar is enkel afwendbaar door toediening van medicatie. Zijn stoornis is behandelbaar. Eerdere interventies, zoals het aanbieden van een aangepast
dagprogramma en een gedoseerd prikkelaanbod, hebben niet tot het gewenste resultaat geleid. De medicatie die klager (vrijwillig) innam, was onvoldoende om de stoornis in remissie te brengen. De beslissing tot toepassing van een a-dwangbehandeling is
zorgvuldig tot stand gekomen en redelijk en billijk. Overigens betekent de enkele omstandigheid dat de psychiater van het PBC niet heeft geconstateerd dat klager een stoornis heeft, niet dat het oordeel van de psychiaters van het PPC onjuist is.
Immers,
het onderzoek van de psychiater van het PBC heeft op een ander moment plaatsgevonden dan het onderzoek van het PPC.
3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt voorop dat in deze uitspraak enkel een oordeel zal worden gegeven over de definitieve beslissing van 28 augustus 2013, nu de raadsman (namens klager) ter zitting het beroep gericht tegen de voorgenomen beslissing van 21
augustus 2013 heeft ingetrokken.
In artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw is het volgende bepaald: “Buiten de situaties als bedoeld in artikel 32 kan, indien niet voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 46c, onderdelen b en c, niettemin als uiterste middel geneeskundige
behandeling plaatsvinden voor zover aannemelijk is dat zonder die geneeskundige behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen”.
Ter zitting heeft de directeur naar voren gebracht dat de psychiaters (een deel van) de door klager ervaren geluidsoverlast hebben geduid als psychotische waarnemingen en dat klager, vanuit zijn psychiatrische stoornis, gevaar als bedoeld in artikel
46a, eerste lid, onder a en d, en tweede lid, onder a, van de Pbw veroorzaakt.
Ter beoordeling staat de vraag of de directeur voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat klager aan een psychiatrische stoornis leidt die hem gevaar als bedoeld in artikel 46a van de Pbw doet veroorzaken.
De beroepscommissie acht in het licht van wat klager en de directeur daarover hebben gezegd aannemelijk dat daadwerkelijk sprake is geweest van de door klager gestelde geluidsoverlast. Nu de directeur geen andere concrete omstandigheden naar voren
heeft
gebracht waaruit volgt dat klager gestoord is in zijn geestvermogens en dergelijke omstandigheden uit de rapporten van de geconsulteerde psychiaters ook niet volgen, is de beroepscommissie van oordeel dat de directeur onvoldoende aannemelijk heeft
gemaakt dat klager leidt aan een psychiatrische stoornis die hem gevaar als bedoeld in artikel 46a van de Pbw doet veroorzaken en waarvoor toepassing van een a-dwangbehandeling noodzakelijk is. Derhalve dient de bestreden beslissing als onredelijk en
onbillijk te worden aangemerkt.
De beroepscommissie zal het beroep derhalve gegrond verklaren. De beroepscommissie ziet, nu klager eenmalig onder dwang medicatie heeft ingenomen, aanleiding aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Zij bepaalt de hoogte van die tegemoetkoming op €
50,=.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming van € 50,= toekomt.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, J.G.A. van den Brand en dr. M. Kooyman, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 11 februari 2014
secretaris voorzitter