Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/0277/GV, 12 februari 2014, beroep
Uitspraakdatum:12-02-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/277/GV

betreft: [klager] datum: 12 februari 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.J.J. van Rijsbergen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 29 januari 2014 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsman, om het beroep schriftelijk toe te lichten.
De vader van klager, hiertoe door klager gemachtigd, heeft op 10 februari 2014 per fax nadere informatie toegezonden, welke ter kennisneming aan de selectiefunctionaris is gestuurd. Klagers raadsman heeft op 11 februari 2014 per mail nadere informatie
toegezonden, welke eveneens ter kennisneming aan de selectiefunctionaris is gestuurd.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Het verzoek om strafonderbreking is er niet enkel op gericht aanwezig te zijn bij de bevalling. Klagers vriendin heeft het op dit moment erg zwaar en is overspannen. Klager wenst door middel van de
mogelijkheid van strafonderbreking een korte periode bij zijn vriendin en het kind te zijn en zijn vriendin op allerlei gebieden te ontlasten. Klagers stressreducerende aanwezigheid is van belang voor het psychisch welzijn van zijn vriendin en het
kind.
Ten aanzien van de gestelde vluchtindicatie wordt opgemerkt dat klager de verklaring zelfmeldprocedure tijdig heeft geretourneerd en na de oproep zich te melden heeft verzocht om uitstel, waarop hij geen bericht heeft ontvangen. Klager was zowel in
Nederland als in België ingeschreven om reden van werkzaamheden. Door een ongelukkige samenloop van omstandigheden is mogelijk het idee ontstaan dat klager gevlucht zou zijn. Klager is diepgeworteld in Nederland. Hij heeft hier een huis, een zwangere
vriendin en een kind. Na zijn invrijheidstelling wil hij zijn bedrijf in Loon op Zand weer hervatten.
Uit het reclasseringsrapport blijkt dat het recidiverisico als laag wordt ingeschat en het risico op onttrekken aan de voorwaarden op laag / gemiddeld. Tevens wordt ingeschat dat er geen risico op letselschade is. De reclassering adviseert klager in
aanmerking te laten komen voor TR en PP.
Klager is tevreden met deze advisering en is gemotiveerd zich aan alle voorwaarden te houden. Het ligt dan ook geenszins voor de hand dat klager zal vluchten tijdens een strafonderbreking.
Op 5 februari 2014 is een verklaring van de verloskundige overgelegd waarin zij aangeeft dat de a terme datum van klagers vriendin 19 februari 2014 is en dat zij het wenselijk acht dat klager bij de bevalling zijn vriendin, in het belang van haar
psychisch welbevinden, aanwezig kan zijn.
In de op 10 februari 2014 ontvangen stukken wordt door de vader van klager, in reactie op het standpunt van de selectiefunctionaris, betoogd dat van enig vluchtbaar geen sprake is.
Op 11 februari 2014 is nog een medische verklaring overgelegd. Daaruit volgt dat klagers vriendin is uitgerekend op 19 februari 2014, dat het zinvol lijkt dat klagers vriendin, gelet op haar toestand, de nodige steun van klager krijgt en dat klagers
vriendin mogelijk afstevent op een depressie. Dit laatste zou voorkomen kunnen worden door de aanwezigheid van klager te garanderen, mogelijk voor langere duur.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klagers verzoek is afgewezen omdat hij, nadat hij een negatief besluit had gekregen op zowel zin eigen verzoek als het verzoek gedaan door zijn raadsman tot uitstel van executie strafvonnis, zich niet op de genoemde datum en tijd heeft gemeld. Er is
daarop een Europees arrestatiebevel uitgevaardigd en klager is op 8 september 2013 door TES aangehouden in België en vervolgens overgeleverd aan Nederland. Klager heeft zich duidelijk voor Justitie verborgen gehouden aangezien hij in Loon op Zand was
ingeschreven maar feitelijk woonde in België.
Omtrent de psychische gezondheidstoestand van klagers vriendin is niets bekend, waardoor dit ook niet geverifieerd kan worden bij BIMA. Daarom is dit ook niet meegenomen in de beoordeling.
Het reclasseringsrapport heeft te maken met klagers leefomstandigheden. Er zijn geen factoren die maken dat hij snel zal recidiveren.
Klager kan na de bevalling wel onder begeleiding van DV&O een kraambezoek brengen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichtingen Vught heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking gelet op de externe negatieve adviezen. Wel wordt een positief advies afgegeven voor een kraambezoek onder begeleiding van
DV&O.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te Arnhem heeft aangegeven negatief te adviseren omdat klager als vluchtgevaarlijk bestempeld staat. Er wordt wel een positief advies afgegeven voor een strafonderbreking onder begeleiding van DV&O.
De politie adviseert negatief.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van drie jaar en zeven maanden met aftrek, wegens poging tot doodslag. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 4 januari 2016.

Op grond van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer dat niet kan worden volstaan met een andere vorm
van verlof. Op grond van artikel 36 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend voor het bijwonen van de bevalling van de levenspartner van de gedetineerde. Nu zich deze situatie voordoet, is de vraag of klager hiervoor in aanmerking komt.

Vast staat dat klager zich in 2013 niet heeft gemeld voor het ondergaan van de aan hem opgelegde gevangenisstraf. Uit de stukken blijkt dat om uitstel van de executie is gevraagd. Volgens klagers raadsman zou daar niet op zijn gereageerd. Blijkens de
brief van de officier van justitie van 26 september 2013 is daarop afwijzend gereageerd.

Hoe dan ook, het had op de weg van klager gelegen bij uitblijven van een reactie op een verzoek om uitstel na te gaan waarom hierop niet gereageerd wordt voor de eerder vastgestelde melddatum. Het valt klager aan te rekenen dat hij dit heeft nagelaten
waarbij komt dat hij niet woonachtig bleek te zijn op het door hem opgegeven adres, maar verbleef bij, naar aangenomen wordt, zijn vader in België en hij ook werkzaamheden uitvoerde voor een opdrachtgever in België. Klager had zorg dienen te dragen
voor
bereikbaarheid in Nederland op zijn inschrijvingsadres. Vorig jaar is hij door tussenkomst van het TES aangehouden en gedetineerd. Deze omstandigheden, in samenhang met het gepleegde delict en het strafrestant, vormen voldoende grond het verzoek om
strafonderbreking teneinde de bevalling bij te wonen af te wijzen. De door klagers raadsman aangevoerde omstandigheden met betrekking tot de vriendin van klager zijn onvoldoende zwaarwegend om tot een ander oordeel te komen. Zoals namens de
Staatssecretaris al is aangegeven behoort een later begeleid kraambezoek eventueel wel tot de mogelijkheden. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem - Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 12 februari 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven