nummer: 13/3653/GA
betreft: [klager] datum: 23 januari 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 7 november 2013 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft de directeur van voornoemde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsman mr. M. de Reus, om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de afwijzing van klagers verzoek tot algemeen verlof.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Ten onrechte is waarde gehecht aan de omstandigheid dat het klagers eerste verzoek om verlof betrof. Er is sprake van een relatief beperkt
strafrestant op grond waarvan klagers belang bij de voorbereiding van zijn invrijheidstelling zwaarder had dienen te wegen.
De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep gehandhaafd.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van elf jaar en zes maanden met aftrek. De wettelijk vroegst mogelijke einddatum van zijn detentie valt op 14 maart 2014.
De directeur heeft zijn beslissing gebaseerd op de langdurige onttrekking van klager na een eerder aan hem verleend verlof. Klager heeft deze eerdere onttrekking niet bestreden. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de directeur in deze
onttrekking aanleiding mogen zien de verlofaanvraag van klager te weigeren. Hierbij hecht zij waarde aan de omstandigheid dat klager op het moment van afwijzing drie maanden gedetineerd zat na zijn onttrekking aan detentie welke 15 maanden heeft
geduurd. Hoewel het belang van klager bij een verlof in verband met zijn voorbereiding op een terugkeer in de samenleving zwaarder dient te wegen naarmate de einddatum van de detentie nadert, is de beroepscommissie van oordeel dat aan dit belang nog
geen doorslaggevende betekenis behoefde toe te komen. Hetgeen overigens door klager is aangevoerd behoeft geen bespreking meer.
Derhalve kan de beslissing van de directeur, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a, c en d, van de Regeling, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het
beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem - Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. Nauta, secretaris, op
secretaris voorzitter