Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/2714/GA, 22 januari 2014, beroep
Uitspraakdatum:22-01-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/2714/GA

betreft: [klager] datum: 22 januari 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Klerk, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 16 augustus 2013 voorgenomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel (locatie Het Veer),

alsmede van de onderliggende stukken.

Ter zitting van de beroepscommissie van 28 oktober 2013, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, zijn raadsman mr. M. de Klerk, [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het PPC, [...], forensisch psychiater en directeur
Zorg en Behandeling van het PPC en [...], juridisch medewerker van het PPC.
Klager, die de Nederlandse taal onvoldoende machtig is, is – na overleg – door de voorzitter van de beroepscommissie in de Engelse taal gehoord.

Na de zitting is, namens de beroepscommissie, de directeur verzocht het uittreksel van het behandelplan van klager toe te zenden naar het secretariaat van de Raad. Aan dit verzoek heeft de directeur op 9 januari 2014 voldaan.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beschikking
Het beroep betreft de voorgenomen beslissing van de directeur van 16 augustus 2013, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De raadsman heeft om schorsing verzocht van de voorgenomen beslissing van de directeur om op 21 augustus 2013 over te gaan tot een a-dwangbehandeling. Aan klager wordt ten onrechte een
behandeling opgelegd. Er is geen sprake van een psychiatrische stoornis, althans de diagnostische onderbouwing daartoe is niet (voldoende) aanwezig. De beslissing ontbeert een onderzoeksbeeld over een langere periode. Er is geen informatie geraadpleegd
over zijn eerdere verblijf in de p.i. Haarlem en evenmin over zijn verblijf tijdens en na zijn arrestatie op Schiphol. Klager is meerdere malen preventief gehecht geweest, maar nooit is geconcludeerd dat klager een psychiatrische stoornis heeft. Bij de
beslissing is niet klagers voorgeschiedenis in de EU-regio en Zwitserland betrokken. Klager is reeds geruime tijd in Nederland, zonder dat kennelijk enige Bopz-indicatie is ontstaan. Klager betwist dat hij een stoornis heeft alsmede dat hij medicatie
nodig heeft. Het strafbare feit, waarvoor hij thans is gedetineerd, heeft hij gepleegd onder invloed van drugs en niet van een stoornis. Klager weerspreekt dat er sprake is van gevaar ex artikel 46a, eerste lid, onder c en d, en tweede lid, onder a,
van
de Pbw. De, in de verklaringen van de psychiaters, beschreven gedragingen zijn onvoldoende voor het opleggen van een gedwongen geneeskundige behandeling. Bovendien kunnen de vermeende gevaren ook met minder ingrijpende middelen worden bestreden. Het is
niet duidelijk welke alternatieven of andere behandelingen klager tot dusver zijn aangeboden. Ook is het de vraag of er een geneeskundig behandelplan is opgesteld. Niet aannemelijk is gemaakt dat de vermeende stoornis niet buiten het PPC, althans
anders
– bijvoorbeeld ambulant – kan worden behandeld. Klager zal binnenkort de inrichting verlaten en dan op straat terechtkomen, waardoor de behandeling niet zal worden doorgezet.

Door en namens de directeur is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager is in het PPC geplaatst, om te kunnen onderzoeken wat er met hem aan de hand is. Uit de verklaringen van beide psychiaters blijkt duidelijk dat klager, naast
verslaving-
en ontwenningsverschijnselen, een ernstige psychiatrische stoornis heeft, waar gevaar uit voortkomt. Er is wel degelijk een behandelplan. De directeur heeft niet kunnen beschikken over eerdere informatie betreffende klager, omdat klager geen
toestemming
heeft gegeven om nadere informatie op te vragen. In een eerder stadium is aan klager medicatie aangeboden en er hebben meerdere gesprekken plaatsgevonden om klager te motiveren tot medicatiegebruik. Echter, dit heeft niet geleid tot vrijwillige inname
van medicatie. Dit is opgenomen in het behandelplan van klager. De beslissing van de directeur is redelijk en billijk. Er is sprake van forse lijdensdruk bij klager, omdat hij zijn stoornis niet erkent en hij medicatie weigert. Het gevaar bestaat dat
klager zichzelf ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen en/of dat hij zichzelf in ernstige mate zal verwaarlozen. Hij slaat geen acht op zijn persoonlijke hygiëne en die van zijn directe omgeving. Daarnaast bestaat er gevaar van maatschappelijke
teloorgang. Klager heeft geen huis, inkomen of steunsysteem. Voorts is het gevaar aanwezig dat klager met zijn dreigende en onvoorspelbare gedrag agressie bij anderen zal oproepen. Gelet op het vorenstaande was het noodzakelijk dwangbehandeling te
starten. Sinds de start van de dwangbehandeling is er een lichte verbetering van het psychiatrische beeld en de daaruit voortvloeiende gedragsproblemen zichtbaar. Klager heeft een behandelbare stoornis. De verwachting is dat hij door een behandeling
toegankelijk wordt voor aansturing door begeleiders en wil meewerken aan het opzetten van nazorg.

3. De beoordeling
Op 16 augustus 2013 heeft de directeur van het PPC van de p.i. Amsterdam Over-Amstel kenbaar gemaakt dat hij voornemens is bij klager een dwangbehandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw, toe te passen. Op 20 augustus 2013
heeft klagers raadsman een verzoek tot schorsing van de voorgenomen beslissing bij de voorzitter van de beroepscommissie ingediend. Door de voorzitter van de beroepscommissie is het schorsingsverzoek tevens aangemerkt als een beroepschrift en het
beroepschrift is als zodanig in behandeling genomen. Bij beslissing van 23 augustus 2013 (13/2710/SGA) heeft de voorzitter van de beroepscommissie klagers schorsingsverzoek afgewezen. Op 23 augustus 2013 heeft de directeur definitief beslist tot het
toepassen van een a-dwangbehandeling ten aanzien van klager.

Uit het vorenstaande maakt de beroepscommissie op dat – wat er ook zij van het voorlopig oordeel van de voorzitter van de beroepscommissie – het beroep is ingesteld tegen de voorgenomen beslissing van 16 augustus 2013. Ter beoordeling staat de vraag of
tegen een voorgenomen beslissing tot oplegging van een a-dwangbehandeling beroep kan worden ingesteld.

In artikel 46d van de Pbw is het volgende bepaald: “Buiten de situaties als bedoeld in artikel 32 kan, indien niet voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 46c, onderdelen b en c, niettemin als uiterste middel geneeskundige behandeling
plaatsvinden:

a. voor zover aannemelijk is dat zonder die geneeskundige behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen, of
b. indien de directeur daartoe een besluit heeft genomen en dit naar het oordeel van een arts volstrekt noodzakelijk is om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde binnen de inrichting doet veroorzaken, af te wenden.”

Ingevolge artikel 46e, eerste lid, van de Pbw vindt geneeskundige behandeling overeenkomstig artikel 46d, onder a, van de Pbw plaats na een schriftelijke beslissing van de directeur waarin wordt vermeld voor welke termijn zij geldt.

Op grond van artikel 22e, eerste lid, van de Penitentiaire maatregel (Pm) stelt de directeur de voorzitter van de commissie van toezicht, de raadsman van de gedetineerde, de curator en de mentor in kennis van een voorgenomen beslissing tot
a-dwangbehandeling uiterlijk drie dagen voor het nemen van die beslissing.

Artikel 72, derde lid, van de Pbw luidt als volgt: “Tegen de beslissing als bedoeld in het eerste lid van artikel 46e kan rechtstreeks beroep worden ingesteld bij de Raad.”

De beroepscommissie is van oordeel dat tegen de, in artikel 22e, eerste lid, van de Pm geregelde, voorgenomen beslissing geen beroep op grond van artikel 72, derde lid, van de Pbw open staat. Immers, uit artikel 72, derde lid, van de Pbw (in samenhang
bezien met artikel 46d, aanhef en onder a, en 46e van de Pbw) vloeit voort dat slechts beroep open staat tegen de beslissing tot geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw. Daarmee is dus niet de voorgenomen
beslissing (als bedoeld in artikel 22e, eerste lid, van de Pm), maar slechts de (definitieve) beslissing tot dwangbehandeling zelf aan beroep onderhevig.

In het verlengde van het voorgaande ligt dat – voor zover dat gelet op de aard van een voornemen al mogelijk zou zijn – van een voorgenomen beslissing geen schorsing kan worden gevraagd. Immers, alleen in geval beroep open staat, is, gelet op artikel
73, vierde lid, van de Pbw, de in artikel 66 van de Pbw voorziene mogelijkheid van schorsing van overeenkomstige toepassing.

Nu klager beroep heeft ingesteld tegen de voorgenomen beslissing, als bedoeld in artikel 22e, eerste lid, van de Pm, van 16 augustus 2013 en de Pbw niet voorziet in de mogelijkheid een rechtsmiddel aan te wenden tegen een dergelijke beslissing, zal
klager niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beroep.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. F.G. Bauduin, voorzitter, dr. M. Kooyman en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 22 januari 2014

secretaris voorzitter

Naar boven