nummer: 13/3718/GA
betreft: [klager] datum: 29 januari 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
de directeur van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Breda,
gericht tegen een uitspraak van 7 november 2013 van de beklagcommissie bij de p.i. Breda, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 17 januari 2014, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Breda.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de vermissing van aan klager toebehorende apparatuur na verzegeling daarvan door de inrichting.
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven en aan klager een tegemoetkoming toegekend
van € 25,=.
2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De directeur kan de redenering van de beklagcommissie niet volgen. Volgens het personeel heeft klager getekend voor ontvangst van zijn eigendommen. De vermissing zou vervolgens een beslissing van de directeur zijn. Bij klagers eigendommen is gewerkt
overeenkomstig de daarvoor vastgestelde werkwijze. De directeur is van mening dat klager het ontvangstbewijs heeft ondertekend. Er is daarom geen reden om aan te nemen dat die goederen aan een ander zijn uitgereikt. Het afdelingshoofd heeft overigens
gesproken met klagers naamgenoot, die ontkende de betreffende voorwerpen te hebben ontvangen. De uitreiking van de voorwerpen heeft, zo kan uit de afgiftelijst blijken, bij klagers cel plaatsgevonden. Daarbij is naast de datum ook klagers
registratienummer op die lijst genoteerd. De uitreiking geschiedde op 22 augustus 2013. De directeur is van mening dat de inrichting geen verwijt gemaakt kan worden.
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager heeft een spelcomputer en een minitower laten invoeren door zijn familie. Vervolgens heeft hij toestemming gegeven voor de verzegeling daarvan. De apparatuur is daarna naar de firma gezonden die voor de verzegeling zorg draagt. Normaal gesproken
krijgt men die apparatuur dan na verloop van tijd uitgereikt. Klager heeft meegemaakt dat voorwerpen bestemd voor de ene gedetineerde aan een andere gedetineerde met dezelfde naam werden uitgereikt. Op klagers afdeling verbleef een gedetineerde met
dezelfde achternaam als klager. Klager heeft die gedetineerde gevraagd of hem iets was uitgereikt. Die persoon verklaarde geen eigendommen van anderen uitgereikt te hebben gekregen. Klagers voorwerpen zijn ondanks inspecties bij andere gedetineerden
nooit boven water gekomen. Hij heeft niet zelf bij de verzegelingsfirma geïnformeerd naar zijn eigendommen. Klager blijft bij zijn stelling dat de handtekening op het uitreikingsformulier niet door hem daarop is geplaatst. Klager heeft door dit voorval
problemen gekregen met zijn familie. Die hadden die zaken aangeschaft en vinden het vreemd dat een en ander is verdwenen. Het betrof overigens tweedehands apparatuur. Hierdoor kan klager niet goed aangeven wat de waarde van die apparatuur was. Klager
is
van mening dat de inrichting hem minimaal de verzegelingskosten dient te vergoeden.
3. De beoordeling
Door de directeur is aangevoerd dat er geen sprake zou zijn van een beslissing als bedoeld in artikel 60, eerste of tweede lid, van de Pbw. Klager had daarom niet mogen worden ontvangen in zijn beklag.
Onweersproken is komen vast te staan dat klager, nadat een en ander ter invoer was aangeboden, aan de inrichting toestemming heeft gegeven voor verzegeling van de elektronische apparatuur en dat deze apparatuur door (medewerkers van) de inrichting is
verzonden naar de firma die voor verzegeling zorg draagt. Voorts is ook vast komen te staan dat deze apparatuur in de inrichting retour is gekomen en door medewerkers van de inrichting is uitgereikt aan een gedetineerde. Nu klager stelt dat de
apparatuur niet aan hem is uitgereikt, klaagt hij over een hem betreffende beslissing (daaronder begrepen verzuim of weigering te beslissen) namens de directeur als bedoeld in art. 60, eerste lid, van de Pbw. De beklagcommissie heeft klager daarom op
goede gronden ontvangen in zijn beklag.
De beroepscommissie acht niet aannemelijk dat de betreffende voorwerpen niet aan klager, doch aan een andere gedetineerde dan klager zijn uitgereikt.
In het bijzonder kent de beroepscommissie gewicht toe aan een zich bij de stukken bevindend formulier waarop gedetineerden (kunnen) tekenen voor ontvangst bij retournering van verzegelde apparatuur. Op dat formulier staat naast andere apparatuur de
door
klager vermiste apparatuur vermeld. Daarbij is met de naam van klager voor ontvangst getekend. Hoewel de beroepscommissie geen zekerheid heeft dat de handtekening op dat formulier van klager afkomstig is, vertoont die handtekening op nogal wat punten
gelijkenis met andere zich in het dossier bevindende handtekeningen. Van doorslaggevend belang is voor de beroepscommissie dat op het formulier tevens zowel het celnummer van klager als zijn registratienummer is vermeld. Nu aannemelijk is dat bedoelde
apparatuur aan klager is uitgereikt, kan de uitspraak van de beklagrechter niet in stand blijven en moet het beklag alsnog ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.M.L. Pattijn, MSM, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 29 januari 2014
secretaris voorzitterv