Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0776/GB, 8 augustus 2002, beroep
Uitspraakdatum:08-08-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 02/776/GB

Betreft: [klager] datum: 8 augustus 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 15 april 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], geboren op [1946], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 25 maart 2002 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in unit 4 BIBA (beveiligde individuele begeleidingsafdeling) te Den Haag ongegrond verklaard.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 12 juli 2000 gedetineerd. Hij verbleef in unit 1 van de locatie De IJssel te Krimpen aan den IJssel. Van daaruit is hij op 24 april 2001 overgeplaatst naar het huis van bewaring (h.v.b.) Demersluis teAmsterdam. Op 19 maart 2002 is hij geplaatst in unit 4 BIBA te Den Haag, waar een individueel regime geldt.

2.2. Klager ondergaat een gevangenisstraf van 10 jaar met aftrek. De tenuitvoerlegging van deze straf is aangevangen op 18 september 2001. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 1 juni 2006. Op die datumneemt zijn TBS een aanvang.

3. De standpunten
3.1. Door klager is het beroep tegen de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris als volgt toegelicht.
Het feit dat klager in het h.v.b. Demersluis een teruggetrokken bestaan leidde en een contact met andere gedetineerden weerde, had te maken met artikel 126j van het Wetboek van Strafvordering. Dat was de reden dat hij niets zei endat hij niet omging met medegedetineerden. Dit heeft hij in de inrichting ook bekend gemaakt.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager vertoonde in het h.v.b. Demersluis een teruggetrokken bestaan. Hij had nauwelijks contact met medegedetineerden en ook de contacten met het personeel waren beperkt. Deze opstelling zou te maken kunnen hebben met de brief vanklagers raadsman aan klager over de mogelijkheid dat zich binnen een h.v.b. politie-infiltranten bevinden. Uit de rapportage blijkt echter niet dat klager zich nà zijn veroordeling actiever heeft opgesteld ten aanzien vanmedegedetineerden, terwijl hij vanaf dat moment niet langer hoefde te vrezen voor een politie-informant binnen de inrichting. Het is aannemelijker dat zijn gedrag voortvloeit uit zijn angst voor reacties van medegedetineerden opzijn delict en/of voortvloeit uit zijn persoonlijkheid. In het selectieadvies van eerdergenoemd h.v.b. vermeldt de psycholoog dat klager als zeer onzeker/angstig wordt gezien.
Het Penitentiair Selectie Centrum (PSC) te Den Haag heeft eveneens over klager gerapporteerd. Het PSC acht plaatsing van klager in een regime van algehele gemeenschap niet voor de hand liggen. Het PSC acht klagers ernstigepersoonlijkheidsproblematiek in relatie tot het delict een sterke contra-indicatie voor plaatsing in een regime van algehele gemeenschap. Daarnaast acht het PSC klager een gevaar voor vrouwen, hetgeen gebleken is tijdens langdurigeTBS-behandelingen die klager in het verleden heeft ondergaan.
Klager vormt op grond van het door hem gepleegde delict een beheersrisico. In een normaal beveiligde inrichting met een regime van algehele gemeenschap is in de praktijk gebleken dat gedetineerden die voor een dergelijk delictvastzitten snel door medegedetineerden worden 'aangepakt'. Wegens klagers persoonlijkheid is hij bovendien (vooralsnog) gebaat bij een individuele aanpak in een omgeving die hem voldoende veiligheid biedt, waarbij tevens deveiligheid van het (vrouwelijk) personeel voldoende kan worden gewaarborgd.

4. De beoordeling
4.1. Unit 4 BIBA is een gevangenis voor mannen met een individueel regime en een uitgebreid beveiligingsniveau. Tevens is deze afdeling aangewezen als afdeling voor bijzondere opvang als bedoeld in artikel 15 van de Regelingselectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden, d.d. 15 augustus 2000, nr. 5042803/00/DJI (hierna te noemen de Regeling).

4.2. Op grond van artikel 11 van de Regeling dient een gedetineerde te worden geplaatst in een inrichting met een regime van algehele dan wel beperkte gemeenschap, tenzij plaatsing in een individueel regime noodzakelijk is. Inhet individueel regime kunnen gedetineerden worden geplaatst die op grond van hun persoonlijkheid, gedrag of andere persoonlijke omstandigheden, een ernstig beheersrisico vormen voor zichzelf of anderen en ten gevolge daarvan nietin staat zijn in een regime van algehele of beperkte gemeenschap te functioneren of te verblijven.

4.3. Op grond van artikel 5 van de Regeling kunnen in uitgebreid beveiligde inrichtingen of afdelingen gedetineerden worden geplaatst die een verhoogd vlucht-of maatschappelijk risico vormen.

4.4. Op grond van artikel 15 van de Regeling kunnen in de Individuele Begeleidingsafdelingen gedetineerden worden geplaatst die vanwege een psychiatrische stoornis, een persoonlijkheidsstoornis dan wel psychosociale problematiekextra begeleiding behoeven en zich niet kunnen handhaven in een reguliere inrichting of afdeling.

4.5. De selectiefunctionaris heeft de omtrent klagers persoonlijkheid verstrekte gegevens, met name gelet op het door het PSC opgemaakte rapport, in redelijkheid kunnen aanmerken als een contra-indicatie als bedoeld in artikel 11van de Regeling, als een verhoogd maatschappelijk risico als bedoeld in artikel 5 van de Regeling en daaruit in redelijkheid kunnen afleiden dat klager vanwege zijn persoonlijkheidsstoornis extra begeleiding behoeft als bedoeld inartikel 15 van de Regeling.
De beroepscommissie acht hierbij met name van belang dat uit het rapport van het PSC blijkt dat bij klager sprake is van een zeer ernstige invaliderende persoonlijkheidsstoornis met paranoïde, schizoïde, antisociale, afhankelijke endwangmatige trekken, waarbij waarschijnlijk ook sprake is van een perverse seksuele stoornis. Verder blijkt uit het rapport dat klager eerder gedetineerd heeft gezeten en eerder TBS heeft ondergaan en dat hij niet geprofiteerd heeftvan de behandelingen. Uit het rapport blijkt voorts dat klager zich schuldig maakte aan wangedrag en delicten in periodes dat hij meer vrijheid kreeg en dat dit een rode draad in het geheel vormt. Tenslotte blijkt uit het rapportdat klager, gelet op het door hem gepleegde delict dat bij vele gedetineerden bekend is, in detentie bescherming behoeft tegenover medegedetineerden.
De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris is, nu klager voldoet aan de voor de onder 4.1 genoemde inrichting geldende criteria, niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle inaanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vodegel, secretaris, op 8 augustus 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven