Nummer : 13/2106/SGA
Betreft : [klager] datum: 9 juli 2013
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van
de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel, verder verzoeker te noemen.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 70, tweede lid, van de Pbw, van de tenuitvoerlegging van een uitspraak van 28 juni 2013 van de beklagrechter bij voormelde inrichting, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager.
Het beklag betreft de afwijzing van het verzoek van klager de inrichting tijdelijk te mogen verlaten in het kader van algemeen verlof. De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard en de directeur opgedragen een nieuwe beslissing te nemen binnen
14 dagen na de uitspraak van beklagrechter.
De voorzitter heeft kennisgenomen van bedoelde uitspraak van de beklagrechter en de onderliggende stukken en het tegen de onderhavige uitspraak ingediende beroepschrift.
1. De standpunten van verzoeker en van klager
Verzoeker heeft zijn verzoek schriftelijk toegelicht.
Klager heeft hierop schriftelijk gereageerd.
2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de beklagcommissie slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beroep is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing
van
de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing.
De voorzitter merkt op dat nog geen uitgewerkte uitspraak van de mondelinge uitspraak van de beklagrechter beschikbaar is, zodat niet bekend is op grond van welke overwegingen de beklagrechter het beklag gegrond heeft verklaard. Wat hier van ook zij,
de
voorzitter ziet in de overgelegde stukken onvoldoende aanleiding om tot schorsing van de uitspraak van de beklagrechter over te gaan.
De directeur heeft zijn afwijzende beslissing van 19 maart 2013 gebaseerd op de negatieve adviezen van het openbaar ministerie en het MDO. In de afwijzende beslissing is geen weigeringsgrond als opgenomen in artikel 4 van de Regeling tijdelijk
verlaten
van de inrichting (hierna: de Regeling) genoemd. In zijn toelichting op het schorsingsverzoek stelt de directeur dat uit de over klager opgemaakte rapportage naar voren komt dat er een ernstig vermoeden bestaat dat het verlof zal leiden tot
alcoholmisbruik (de weigeringsgrond van artikel 4, aanhef en sub c van de Regeling). Klager heeft, zo blijkt eveneens uit de rapportage, zijn deelname aan de leefstijltraining in het kader van het voor hem opgestelde reïntegratieplan beëindigd.
Het openbaar ministerie heeft negatief geadviseerd. De politie heeft niet negatief geadviseerd.
Zijdens klager is in de procedure bij de beklagrechter onweersproken gesteld dat hij first offender is en een modelgedetineerde. De VI-datum van klager valt in januari 2014. Het recidiverisico is, behoudens voorzover is gewezen op het alcoholgebruik
van
klager, niet nader onderbouwd, bij voorbeeld met de resultaten van een recente Risc danwel met andere voor de beoordeling van dat risico relevante gegevens.
Bij deze stand van zaken komt de beslissing van de beklagrechter naar het voorlopig oordeel van de voorzitter bij toepassing van de hierboven genoemde criteria, waaraan die beslissing in deze procedure wordt getoetst, niet voor schorsing in
aanmerking.
De voorzitter zal het verzoek daarom afwijzen.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.
Aldus gedaan door mr. A. van Waarden, voorzitter in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris,
op 9 juli 2013
secretaris voorzitter