Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0507/GA, 7 augustus 2002, beroep
Uitspraakdatum:07-08-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/507/GA

betreft: [klager] datum: 7 augustus 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw heeft kennis genomen van een op 28 februari 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 22 februari 2002 van de beklagcommissie bij de gevangenis Esserheem te Veenhuizen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 16 mei 2002, gehouden in de locatie Zwolle te Zwolle, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. M. Appelman, en de heer [...], unit-directeur bij de gevangenis Esserheem.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de verlenging met veertien dagen van een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel, in afwachting van overplaatsing, welke ordemaatregel extern ten uitvoer werd gelegd in het cellengebouwte Veenhuizen.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is overeenkomstig de ter zitting overgelegde pleitnotitie - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Er heeft zich inderdaad een incident met een bewaarder voorgedaan, maar dit incident is door de bewaarder negatief ingekleurd en die bewaarder heeft zijn eigen rol in het geheel verdoezeld. De bewaarder heeft het pasje wèl naarklager toe gesmeten, maar in het door die bewaarder opgemaakte verslag staat dat hij het pasje "uit veiligheid" over de tafel overhandigde. Klager beoogde niet hem te bedreigen toen hij zei: "ga zo door dan weet u met wie u te makenheeft" en: "in het vervolg zal ik als ik spullen van u leen die ook teruggooien". Klager heeft voor het deel dat irritaties opriep (met een blik op de deur kloppen) zijn excuses aangeboden, maar hier is niets van terug te vinden.Hij is niet agressief, niet vóór zijn detentie en niet tijdens zijn detentie.
Aan het incident ging het een en ander vooraf. Klager is in Aruba veroordeeld tot 9 jaar gevangenisstraf. Hij heeft in het kader van de wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen gevraagd om zijn straf in Nederland te mogenondergaan en aangegeven dat hij graag in aanmerking kwam voor plaatsing in Norgerhaven.
Op 17 mei 2001 arriveerde hij in De Schie te Rotterdam. Hij heeft vele verzoeken gedaan en contact opgenomen met de selectiefunctionaris om in verband met zijn studie in de gevangenis Norgerhaven geplaatst te worden. Toch werd hijin Esserheem geplaatst en werd een later verzoek tot horizontale overplaatsing naar Norgerhaven door de selectiefunctionaris afgewezen, hoewel er bij hem verwachtingen zijn gewekt door de selectiefunctionaris. Die heeft hem heeftgezegd dat in overleg met het rayonhoofd was besloten dat klager na een verblijf van twee maanden in De Schie direct zou worden weggeplaatst.
Uit de opgemaakte rapportages blijkt dat klager welbespraakt is, zich serieus met zijn studie bezig houdt, goed met mensen om kan gaan en gemeenschapsgeschikt is. Hij wordt slechts opstandig als hij zich onrechtvaardig behandeldvoelt.
De negatieve beslissingen hebben invloed op klager. Hij is teleurgesteld in zijn verwachtingen. Hij distantieert zich van de opmerking dat hij arrogant was en zich boven het personeel en gedetineerden leek te verheffen. Bovendien ishet maar de vraag of hij zich dient te gedragen zoals andere gevangenen en het personeel. Klager is van mening dat een ieder gerespecteerd en correct bejegend dient te worden. Hij heeft meermalen meegemaakt dat er vooroordelenbestaan ten aanzien van Antillianen. Dit beschouwt hij als onrechtvaardig.
Klager heeft zich uiteindelijk neergelegd bij de hem opgelegde maatregel van zeven dagen afzondering en heeft ook een excuusbriefje aan het betreffende personeelslid geschreven. Hij is het echter niet eens met de verlenging van diemaatregel.
In de verlengingsbeslissing staat dat door het afdelingspersoneel in het cellengebouw een gesprek met klager gevoerd zou worden om te kijken of hij terug kon keren naar de inrichting. Hij is ook door het afdelingshoofd en zijnmentor bezocht om te kijken of hij terug kon keren naar de inrichting. Het afdelingshoofd was van mening dat hij niet terug kon keren naar de inrichting. Zijn mentor was van mening dat klager wel terug kon keren naar de inrichtingen dan naar een andere afdeling, maar hiervan is niets terug te vinden. Klager dacht dat de directeur nog naar het cellengebouw zou komen om hem te horen, maar dat is niet gebeurd.
Toen klager de beschikking van de verlenging van de maatregel kreeg, bleek deze gebaseerd op afdelingsobservaties, het gesprek in het cellengebouw met het afdelingshoofd èn het verslag van het incident. Klager is van mening dat hijop basis van hetzelfde incident tweemaal gestraft is. Dit is in strijd met het ne bis in idem-beginsel. Klager is bovendien niet door de directeur zelf gehoord. De beklagcommissie heeft geoordeeld dat onder horen als bedoeld inartikel 57, eerste lid PBW tevens kan worden verstaan horen namens de directeur, maar klager is van mening dat dat niet het geval is. Het opleggen van een maatregel op grond van artikel 24, eerste lid, PBW is een bevoegdheid die isvoorbehouden aan de directeur. In het kader hiervan dient de betrokkene vooraf gehoord te worden door de directeur.
Tot slot is de verlenging van de ordemaatregel niet in overeenstemming met de proportionaliteit en subsidiariteit. De directeur had er immers ook voor kunnen kiezen klager wel voor te dragen voor overplaatsing, maar de afzonderingin het cellengebouw niet te verlengen.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager kwam intimiderend en bedreigend over. Dit kwam met name door zijn verbale geweld, fysieke verschijning en licht ontvlambare karakter.
Het is de directeur niet bekend dat de mentor wel wilde dat klager terugkwam in de inrichting. Wat hem wel bekend is, is dat niemand verzachtende omstandigheden ten gunste van klager heeft aangevoerd. Door zijn verschijning enopvliegende karakter was het niet gewenst dat hij terug zou keren in de inrichting.
Klager is in opdracht van de directeur door het afdelingshoofd en zijn mentor gehoord. Dit was ook in de verlengingsbeschikking aangekondigd.

3. De beoordeling
Door en namens klager is aangevoerd dat klager niet door de directeur maar alleen door het afdelingshoofd en zijn mentor is gehoord alvorens de bestreden beslissing tot verlenging van de hem opgelegde ordemaatregel werd genomen.

Artikel 57, eerste lid, Pbw, voorzover hier van belang, luidt:
"De directeur stelt de gedetineerde in de gelegenheid te worden gehoord, zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal, alvorens hij beslist omtrent: (...) d. de plaatsing in afzondering en de verlenging hiervan, bedoeld inartikel 24, eerste lid, op grond van artikel 23, eerste lid, onder a of b, onderscheidenlijk artikel 24, derde lid, en de toepassing van artikel 25 (...)".

Onderdeel 19, onder b van de Memorie van Toelichting bij de Pbw vermeldt over de hoorplicht:
Voorschriften die door de directeur in acht moeten worden genomen bij het nemen van voor de gedetineerde ingrijpende beslissingen, zijn samengebracht in de artikelen 57 en 58 Pbw. Het betreft algemene regels van bestuursrecht,waaronder het voorafgaand aan de beslissing horen van de gedetineerde. De gevallen waarin – in artikel 57 – het horen van de gedetineerde, voorafgaande aan het nemen van de beslissing, is voorgeschreven, betreft een limitatieveopsomming die overeenkomt met de beslissingen die ingevolge artikel 5, vierde lid, uitdrukkelijk zijn voorbehouden aan de directeur of zijn plaatsvervanger.
(Tweede Kamer, vergaderjaar 1994-1995, 24263, nr.3, p.70)

De beslissing tot verlenging van de afzondering van klager, is een beslissing die de wet opdraagt aan de directeur of zijn plaatsvervanger. Dit impliceert dat de directeur of diens plaatsvervanger de gedetineerde voorafgaand aan debeslissing moet horen, welk horen de wetgever aan degene die de beslissing neemt, in dit geval de directeur, opdraagt.

De beroepscommissie is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de formele vereisten met betrekking tot dit horen niet in acht zijn genomen. Zij zal het beroep daarom gegrond verklaren. Zij zal klager op die basis eentegemoetkoming toekennen.

Zij acht de beslissing van de directeur om klager in afwachting van overplaatsing in afzondering te plaatsen, inhoudelijk niet onredelijk of onbillijk en zal het beroep in zoverre ongegrond verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep op formele gronden gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van €. 47,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. E. Rood-Pijpers, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vodegel, secretaris, op 7 augustus 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven