nummer: 13/2320/GA
betreft: [klager] datum: 13 januari 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 15 juli 2013 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Voorafgaande aan de zitting is namens de voorzitter van de beroepscommissie de directeur verzocht om het personeelslid dat tijdens de spitactie buiten het huisje heeft gestaan, een schriftelijk verslag van zijn bevindingen te laten opstellen. Op 27
november 2013 heeft het betreffende personeelslid een verslag opgesteld. Dit verslag is eveneens op 27 november 2013 toegestuurd aan het secretariaat van de Raad en is doorgezonden naar klager en zijn raadsvrouw, mr. A.A. Holleeder.
Voorafgaande aan de zitting is, namens de voorzitter van de beroepscommissie, bij de commissie van toezicht nagevraagd of een brief van gedetineerde K. is ontvangen. De secretaris van de commissie van toezicht heeft meegedeeld dat een brief van
gedetineerde K. niet is ontvangen.
Ter zitting van de beroepscommissie van 28 november 2013, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. A.A. Holleeder, [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van
de
locatie Zuyder Bos, en [...], juridisch medewerker van de p.i. Heerhugowaard.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel, omdat klager tijdens een spitactie twee mobiele telefoons naar buiten heeft gegooid.
De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager volhardt in zijn stelling dat hij geen mobiele telefoons vanuit zijn kamer naar buiten heeft gegooid. De spitactie heeft omstreeks 20.00
uur plaatsgehad. Klager lag op zijn bed toen een IBT-er zijn kamer binnenkwam. De IBT-er was in zijn eentje en er moest gewacht worden op een tweede personeelslid. Klager is opgestaan en wilde een sigaret opsteken, maar dit mocht niet. In het verslag
staat dat klager naar het raam is gelopen, dat hij het gordijn opende en het raam opendeed, dat hij zijn telefoon uit zijn zak haalde en die naar buiten gooide. Deze verklaring van de IBT-er klopt in het geheel niet. Klager is niet naar het raam
gelopen, heeft niet het gordijn en het raam geopend, had geen telefoon in zijn zak en heeft geen telefoon naar buiten gegooid. Dit zou ook onmogelijk zijn geweest. Immers, als klager dit wel had gedaan, zou de IBT-er toch geprobeerd hebben hem tegen te
houden. Daarbij komt dat de verklaring van de IBT-er slechts enkele dagen voor de zitting van de beklagrechter is bijgevoegd. De verklaringen van de verschillende personeelsleden bevatten overigens tegenstrijdigheden. Het was donker, waardoor het
personeel dat buiten het huisje stond mogelijk niet goed heeft gezien uit welke kamer de telefoons zijn gegooid. Niet klager, maar zijn medegedetineerde K., die in de kamer boven die van hem verbleef, heeft de telefoons naar buiten gegooid.
Gedetineerde
K. heeft ook tegenover het afdelingshoofd verklaard dat hij de telefoons naar buiten heeft gegooid, maar hiermee is niets gedaan. Ook was hij van plan een brief naar de commissie van toezicht te sturen, maar hiervan heeft hij op advies van het
personeel
afgezien. Naar aanleiding van het vorenstaande is klager in een strafhuisje geplaatst. De directeur is naar klager toegekomen, maar heeft hem niet gehoord. Hij heeft enkel de beschikking uitgereikt. Aan klager is de bestreden straf opgelegd en na
afloop
daarvan is hij overgeplaatst naar de p.i. Leeuwarden. Dit, terwijl alle andere gedetineerden bij wie telefoons zijn aangetroffen, in Amerswiel mochten blijven. Eén van die gedetineerden is later zelfs reiniger geworden. Klager heeft zes maanden in de
p.i. Leeuwarden verbleven en heeft daar geen bezoek kunnen ontvangen.
De raadsvrouw heeft de beklagrechter verzocht een aantal getuigen te horen. De beklagrechter is in het geheel niet op dit verzoek ingegaan. Ter zitting heeft de raadsvrouw de beroepscommissie verzocht om, alvorens te beslissen, alsnog gedetineerde K.
en
de IBT-er, die in klagers kamer stond en het verslag heeft opgemaakt, als getuigen te horen.
Door en namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Uit het verslag blijkt dat de IBT-er heeft waargenomen dat klager telefoons uit zijn kamer heeft gegooid. Uit het aanvullende verslag dat
is opgemaakt door het personeelslid dat buiten het huisje stond, blijkt dat is waargenomen dat de telefoons uit kamer 1, waarin klager verbleef, werden gegooid. De luchtplaats, waaraan het huisje ligt, is goed verlicht en het personeel dat buiten het
huisje stond heeft dus alles goed kunnen waarnemen. Op basis van deze verslagen is het voor de directeur zeer aannemelijk dat klager de telefoons naar buiten heeft gegooid. Gedetineerde K. is niet op heterdaad betrapt en in het dossier zit geen
verklaring van hem waaruit blijkt dat hij (en niet klager) de telefoons naar buiten heeft gegooid. De plaatsvervangend vestigingsdirecteur, die ter zitting aanwezig was, heeft het rapport zelf afgehandeld. De directeur heeft klager wel degelijk
gehoord.
Klager heeft bij het horen hetzelfde verhaal verteld als hij ter zitting heeft verteld. Alle gedetineerden bij wie twee telefoons zijn aangetroffen zijn gestraft en daarna overgeplaatst. Desgevraagd antwoordt de directeur dat klager dezelfde straf had
gekregen als bij hem één – in plaats van twee – telefoon was aangetroffen. De beslissing tot overplaatsing is voorbehouden aan de selectiefunctionaris.
3. De beoordeling
Klagers raadsvrouw heeft de beroepscommissie verzocht om gedetineerde K. en de IBT-er die tijdens de spitactie in klagers kamer stond, als getuigen te horen. De beroepscommissie acht zich evenwel op basis van de inhoud van de stukken en hetgeen door de
partijen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen. Zij oordeelt het horen van getuigen derhalve niet noodzakelijk en wijst het verzoek af.
Klager heeft aangevoerd dat hij niet door de directeur is gehoord alvorens hem de bestreden disciplinaire straf is opgelegd. Gelet op de schriftelijke mededeling van de straf waarin staat: “Betrokkene is gehoord d.d.: 20/03/2013 om 10.15”, en de ter
zitting gegeven toelichting van de plaatsvervangend vestigingsdirecteur dat hij klager zelf heeft gehoord en dat klager daarbij hetzelfde verhaal heeft verteld als hij ter zitting heeft gedaan, acht de beroepscommissie aannemelijk dat de directeur
klager voorafgaande aan het opleggen van de straf daadwerkelijk heeft gehoord als bedoeld in artikel 57, eerste lid, onder j, van de Pbw.
Op 19 maart 2013 (omstreeks 19.30 uur) heeft in huisje K van de locatie Amerswiel een spitactie plaatsgehad. Vast staat dat klager op dat moment in kamer 1 van huisje K verbleef. Eveneens staat vast dat er buiten huisje K twee mobiele telefoons zijn
aangetroffen. Het dossier bevat een verslag (‘melding algemeen’) dat is opgemaakt door de IBT-er die ten tijde van de spitactie op klagers kamer aanwezig was. In die melding staat het volgende: “Daarna liep hij naar het raam, opende het gordijn, deed
snel het raam open, haalde zijn telefoon uit zijn zak en gooide deze uit het raam naar buiten. Hij verklaarde zelf niets naar buiten te hebben gegooid. Echter, heb ik het 100% zeker goed gezien.”
Voorts bevat het dossier een rapport waaruit blijkt dat personeel dat tijdens de spitactie buiten het huisje stond heeft waargenomen dat er iets uit kamer 1 naar buiten is gegooid. De directeur heeft het personeelslid dat tijdens de spitactie buiten
het
huisje heeft gestaan een verslag laten opstellen. In dit verslag (‘melding algemeen’) staat het volgende: “Voor het overzicht loop ik altijd achteraan. Aangekomen bij betreffende huisje werd er iets naar buiten gegooid wat wij hoorde vallen op de
picknicktafel. Dit kwam uit het huisje K kamer 1. We hebben niet kunnen zien wie het was, aanname is, de bewoner. Dat mijn collega [...] de objecten opraapte bleek het te gaan om twee mobiele telefoons.”.
Gelet op het vorenstaande acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat klager tijdens de spitactie op 19 maart 2013 in ieder geval één telefoon vanuit zijn kamer naar buiten heeft gegooid. De beroepscommissie is van oordeel dat de
directeur in redelijkheid heeft kunnen beslissen om aan klager de bestreden disciplinaire straf op te leggen.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagrechter zal met aanvulling van de gronden worden bevestigd.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, J.G.A. van den Brand en dr. M. Kooyman, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 13 januari 2014
secretaris voorzitter