Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/3040/GA, 13 januari 2014, beroep
Uitspraakdatum:13-01-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/3040/GA

betreft: [Klager] datum: 13 januari 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 9 september 2013 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van de p.i. Ter Apel in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman, mr. M. de Reus, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. de nieuwe bezoektijden die vanaf 1 juli 2012 gelden (217);
b. een disciplinaire straf van twee dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met ingang van 25 juli 2012 (238);
c. een disciplinaire straf van twee dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met ingang van 16 augustus 2012 (274);
d. de weigering om klager deel te laten nemen aan de vader-kind dagen (283);
e. de plaatsing van klager in een passantencel, de dag voorafgaand aan een transportdag (284);
f. een te gering zenderaanbod (297);
g. een ordemaatregel van twee dagen afzondering in een afzonderingscel, met ingang van 31 augustus 2012 [de beroepscommissie begrijpt: 30 augustus 2012] (296 en 316);
h. het bezoek dat heeft plaatsgevonden in een aparte kamer en in het bijzijn van een p.i.w.-er (317);
i. een disciplinaire straf van zeven dagen, waarvan vijf dagen voorwaardelijk, opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel – opgelegd op 31 augustus 2012 (318).

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag als vermeld onder a (217), e (284), f (297) en g (296) op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
De beklagrechter heeft het beklag als vermeld onder b (238), c (274), g (316), h (317) en i (318) ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
De beklagrechter heeft het beklag als vermeld onder d (283) gegrond verklaard, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven, en heeft klager ter zake geen tegemoetkoming toegekend.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft zijn standpunt met betrekking tot de klachten als vermeld onder a (217), b (238), d (283), e (284), f (297), h (317) en i (318), zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet nader toegelicht.

Door en namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep ten aanzien van c (274) en g (296 en 316) als volgt toegelicht.
Het hoofd veiligheid heeft in plaats van de directeur de disciplinaire straffen en de ordemaatregel opgelegd. De oplegging van disciplinaire straffen en ordemaatregelen is voorbehouden aan de directeur. De directeur kan deze bevoegdheid niet overdragen
aan inrichtingspersoneel. Verwezen wordt naar de uitspraak van de beroepscommissie van 4 februari 2013 met kenmerk 12/3445/GA. Voorts zijn de beschikkingen van de disciplinaire straffen en de ordemaatregel niet onverwijld, zoals bedoeld in artikel 58,
eerste lid, van de Pbw, uitgereikt aan klager.

De directeur heeft het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Klager dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beroep. Uit artikel 69, eerste lid, van de Pbw volgt dat het met redenen omklede
beroepschrift uiterlijk op de zevende dag na die van de ontvangst van het afschrift van de uitspraak onderscheidenlijk na die van de mondelinge mededeling van de uitspraak moet worden ingediend. De door klager en zijn raadsman ingediende
beroepschriften
voldoen niet aan deze eis.

Ten aanzien van de inhoud van het beroep heeft de directeur het volgende geschreven.
a (217): Het besluit om nieuwe bezoektijden te hanteren is geen door of namens de directeur jegens klager genomen beslissing.
b (238): De beslissing om klager een disciplinaire straf op te leggen, nadat het personeel had geconstateerd dat klager heeft gerookt in de toiletruimte van de werkzaal, is redelijk en billijk.
c (274): Het zich met meerdere gedetineerden bevinden op één cel is in strijd met de in de inrichting geldende huisregels. Klager is op 10 augustus 2012 gewaarschuwd dat het niet is toegestaan om met meerdere gedetineerden op één cel te verblijven. Op
16 augustus 2012 is klager samen met vier andere gedetineerden aangetroffen op één cel. Dit was niet zijn eigen cel. Klager is de gelegenheid gegeven de cel vrijwillig te verlaten. Hieraan is door klager geen gehoor gegeven. Hem is hiervoor rapport
aangezegd en als gevolg daarvan is hem een disciplinaire straf opgelegd.
e (284): Klager heeft voorafgaand aan het instellen van beklag nog nooit in een passantencel verbleven. Klager laat zich leiden door en baseert zich op ervaringen van medegedetineerden. De plaatsing in een passantencel wordt bepaald aan de hand van het
ophaalplan van DV&O. Dit is een voor alle gedetineerden geldende regel.
f (297): De drie euro die betaald moeten worden is voor de tv en voor de aansluiting. Het aanbod van zenders is voor alle gedetineerden gelijk.
g (296 en 316): De ordemaatregel van twee dagen in een afzonderingscel is redelijk en billijk nu deze is opgelegd om onderzoek te kunnen doen naar de twaalf lakens en een rol plakband die in klagers cel zijn gevonden.
h (317): Ingevolge artikel 21, derde lid, van de Regeling straf- en afzonderingscel penitentiaire inrichtingen vindt bezoek gescheiden en onder toezicht plaats, indien er sprake is van een verblijf in een straf- of afzonderingscel.
i (318): De beschikkingen zijn tijdig uitgereikt gelet op de omstandigheden. Klager is in korte tijd twee keer gehoord en daarom zijn de beschikkingen van de ordemaatregel en van de disciplinaire straf tegelijk opgemaakt en aan klager uitgereikt.

3. De beoordeling
De directeur heeft aangevoerd dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn beroep, omdat het beroepschrift niet met redenen omkleed is. Een dergelijk geval doet zich hier niet voor, omdat klagers raadsman op 9 oktober 2013, na hiertoe
door
de Raad in de gelegenheid te zijn gesteld, de gronden van het beroep alsnog heeft opgegeven. Klager zal derhalve worden ontvangen in zijn beroep inzake het beklag als vermeld onder a (217), b (238), c (274), e (284), f (297), g (296 en 316), h (317) en
i (318).

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder d (283) overweegt de beroepscommissie het volgende. De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard. Tegen een gegrondverklaard beklag staat geen beroep open. Om die reden zal klager niet-ontvankelijk
worden verklaard in zijn beroep inzake het beklag als vermeld onder d (283).

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder a (217), b (238), e (284), f (297), g (296) en h (317) overweegt de beroepscommissie het volgende. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing
leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep inzake het beklag als vermeld onder a (217), b (238), e (284), f (297), g (296) en h (317), zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder c (274), g (316) en i (318) overweegt de beroepscommissie het volgende. Vast staat dat de heer L. op 16 augustus 2012 een disciplinaire straf, op 30 augustus 2012 een ordemaatregel en op 31 augustus 2012 een
disciplinaire straf aan klager heeft opgelegd. In de schriftelijke mededelingen van de disciplinaire straffen en de ordemaatregel staat dat de heer L. deze heeft opgelegd in zijn hoedanigheid van hoofd veiligheid. Bij besluit van 24 november 2011 met
kenmerk 5718050/11/DJI is de aanwijzing van de heer L., hoofd veiligheid, als plaatsvervanger van de vestigingsdirecteur, als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Pbw namens de Minister van Veiligheid en Justitie verlengd van 1 januari 2012 tot 1
januari 2013.

Wat betreft de bevoegdheden van de Minister en de directeur, voor zover hier van belang, overweegt de beroepscommissie als volgt. Het opperbeheer van de inrichtingen berust bij de Minister en het beheer van een inrichting of afdeling berust bij de
directeur, aldus het bepaalde in het tweede en derde lid van artikel 3 van de Pbw. Aan artikel 3, vierde lid, van de Pbw ontleent de Minister de bevoegdheid één of meer personen aan te wijzen als plaatsvervanger van de directeur. In de Pbw wordt verder
geen onderscheid gemaakt tussen de directeur en de plaatsvervanger van de directeur: in de Pbw wordt volstaan met het begrip directeur. De bevoegdheden en verantwoordelijkheden die aan deze functionaris worden toegekend, komen derhalve toe aan ieder
die
als directeur is aangesteld.

De directeur ontleent zijn bevoegdheden rechtstreeks aan de wet en kan ingevolge het bepaalde in het tweede lid van art. 5 van de Pbw bepaalde bevoegdheden mandateren aan ambtenaren en medewerkers van de inrichting; uitgesloten zijn daarbij evenwel de
aan de directeur voorbehouden beslissingen opgesomd in het vierde lid van art. 5 van de Pbw, waartoe de onder c genoemde oplegging van een ordemaatregel en de onder i genoemde oplegging van een disciplinaire straf behoren.

Een ministeriële aanwijzing tot benoeming van een plaatsvervangend directeur kan onder omstandigheden voldoende zijn om de bevoegdheden uit te oefenen die op grond van artikel 5, vierde lid, van de Pbw aan de directeur zijn voorbehouden. De in
aanmerking te nemen omstandigheden betreffen onder andere de omvang en wijze waarop de directietaken worden vervuld. Daarbij kan van belang zijn de vraag of alle directietaken worden uitgeoefend en of deze worden uitgeoefend in een afgebakend deel
(afdeling of unit) van de inrichting. Een tijdelijke, beperkte en/of voorwaardelijke aanwijzing strookt niet met de bedoeling van de wet.

In het thans voorliggende besluit wordt de heer L. voor een beperkte periode en onder voorwaarden aangewezen als plaatsvervanger van de vestigingsdirecteur. Eén van de voorwaarden van de Minister is dat de heer L. zijn opgemaakte beslissingen bespreekt
met zijn directeur. Uit het voorgaande en uit het feit dat uit de beschikkingen van de straffen en maatregel blijkt dat de heer L. deze heeft ondertekend in zijn functie van hoofd veiligheid, leidt de beroepscommissie af, dat het aanwijzingsbesluit
kennelijk is genomen met het enkele doel het creëren van een bevoegdheid tot het opleggen van ordemaatregelen dan wel disciplinaire straffen. Dit strookt niet met de bedoeling van de wet.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is de heer L. niet bevoegd tot het opleggen van een disciplinaire straf of ordemaatregel. De beroepscommissie zal het beroep ten aanzien van het beklag als vermeld onder c (274), g (316) en i (318) derhalve
gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter in zoverre vernietigen en de klachten alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. Nu het
onvoorwaardelijke gedeelte van de disciplinaire straf opgelegd op 31 augustus 2012 niet ten uitvoer is gelegd, zal de beroepscommissie de tegemoetkoming vaststellen op € 25,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep inzake het beklag als vermeld onder d (283).
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag als vermeld onder a (217), b (238), e (284), f (297), g (296) en h (317) ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag als vermeld onder c (274), g (316) en i (318) gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 25,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en mr. M.M. van der Nat, leden, in tegenwoordigheid van
M. van Aalst, secretaris, op 13 januari 2014

secretaris voorzitter

Naar boven