Nummer: 02/1329/SGA
Betreft:[klager] datum: 8 juli 2002
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 4 juli 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van
[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Lelystad van de penitentiaire inrichtingen Flevoland te Lelystad.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid PBW, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie d.d. 3 juli 2002, inhoudende:
a. de oplegging van een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in de eigen verblijfsruimte, wegens het beschuldigen van het afdelingshoofd van fysieke agressie, het op papier zetten van deze beschuldiging en dit opte hangen op het mededelingenbord op de afdeling; en
b. verzoekers overplaatsing naar een andere inrichting.
De voorzitter heeft voorts kennis genomen van de schriftelijke inlichtingen van de directeur d.d. 5 juli 2002. Aan de secretaris van de beklagcommissie bij voornoemde locatie is door de voorzitter om inlichtingen gevraagd. Tot opheden heeft de secretaris van de beklagcommissie (nog) niet gereageerd.
1. De standpunten van verzoeker en van de directeur
Verzoeker heeft het verzoek schriftelijk toegelicht en daarbij aangevoerd dat hij wordt beschuldigd van stemmingmakerij en opruiing. Verzoeker heeft per brief aan het afdelingshoofd om opheldering gevraagd terzake van door datafdelingshoofd vertoond ongepast gedrag naar medegedetineerden. Een kopie van deze brief heeft verzoeker op het mededelingenbord op de afdeling opgehangen. Reden voor deze brief was dat het afdelingshoofd tot twee keer toe tegenoverdie medegedetineerden gedrag heeft vertoond waarvoor geen wettelijke grondslag bestond. Dit gedrag bestond uit het duwen en stompen van die gedetineerden. Indien er door een medewerker van een inrichting al geweld wordt gebruiktegen een gedetineerde, dient er zoveel mogelijk een waarschuwing aan dat geweld vooraf te gaan. Een dergelijke waarschuwing werd door het afdelingshoofd nooit gegeven. Verzoeker heeft enkel om opheldering verzocht en ziet zijnactie niet als stemmingmakerij of een poging tot opruiing.
Uit de inlichtingen van de directeur komt onder meer het volgende naar voren. Door verzoeker is op 2 juli 2002 een brief opgehangen op het prikbord. Deze brief zorgde onder de gedetineerden voor enige hilariteit. De betreffendebrief is van het prikbord gehaald. Verzoeker heeft erkend de betreffende brief te hebben opgesteld en te hebben opgehangen op het prikbord. In die brief is het afdelingshoofd van de afdeling F beschuldigd van fysieke agressie naargedetineerden. Om die reden is verzoeker niet te handhaven in de inrichting en zal om zijn overplaatsing naar een andere inrichting worden verzocht.
2. De beoordeling
De secretaris van voormelde beklagcommissie heeft (nog) niet gereageerd en mitsdien is niet bekend of daar een klaagschrift van verzoeker is ontvangen. Verzoeker heeft in zijn schorsingsverzoek te kennen gegeven een klaagschrift tehebben ingediend. De ervaring leert dat het enige dagen kan duren voor een klaagschrift bij de beklagcommissie ontvangen is. Gezien het voorstaande acht de voorzitter aannemelijk dat een klaagschrift is ingediend zodat verzoeker zalworden ontvangen in zijn verzoek.
ten aanzien van onderdeel a van het verzoek:
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan wordenonderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is omthans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
ten aanzien van onderdeel b van het verzoek:
De voorzitter begrijpt dat de directeur in zijn beslissing heeft bedoeld te zeggen dat besloten is aan de selectiefunctionaris het voorstel te doen om verzoeker naar een andere inrichting over te plaatsen. Volgens vaste rechtspraakvan de beroepscommissie is een dergelijke beslissing geen beslissing als bedoeld in artikel 60, eerste lid van de PBW. Bij de behandeling van het eventuele bezwaar- en beroepschrift tegen de overplaatsingsbeslissing door deselectiefunctionaris kan verzoeker zijn eventuele bezwaren tegen die overplaatsing naar voren brengen en deze bezwaren zullen dan worden meegewogen. In het kader van deze procedure kan verzoeker daarom niet worden ontvangen in ditonderdeel van het verzoek.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst onderdeel a van het verzoek af en verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in onderdeel b van het verzoek.
Aldus gedaan door mr. Y.A.J.M. van Kuijck, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 8 juli 2002.
secretaris voorzitter