nummer: 13/4187/GV
betreft: [klager] datum: 7 januari 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E. Kok, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 13 december 2013 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager heeft om strafonderbreking verzocht om zijn ernstig zieke moeder te kunnen bezoeken en verzorgen. Het verzoek is er niet op gebaseerd dat alleen klager zijn moeder kan
verzorgen maar dat klager, nu zijn moeder zo ziek is, op humanitaire gronden recht heeft haar te bezoeken. De einddatum van klagers detentie nadert. Strafonderbreking is geen straf, noch een beloning voor gedrag binnen de inrichting. Eerdere gedrags-
en
drugsproblematiek is dan ook irrelevant.
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt – zakelijk weergegeven –toegelicht. Klager heeft onvoldoende aangetoond dat er een noodzaak bestaat om zijn moeder te verzorgen. Er zijn andere familieleden die dit kunnen doen. Daarbij
laat klagers gedrag in de inrichting te wensen over en heeft hij zeer recent softdrugs gebruikt. De medisch adviseur heeft aangegeven dat een tijdelijk verlaten van de inrichting is geïndiceerd, maar spreekt niet over strafonderbreking. Klager is in de
gelegenheid gesteld zijn moeder te bezoeken in het ziekenhuis.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag gezien de aan klager opgelegde rapporten. Ook ziet hij geen noodzaak voor strafonderbreking nu klager nog meer familieleden
heeft
die voor zijn moeder kunnen zorgen.
Het Openbaar Ministerie heeft zich van advies onthouden.
De politie heeft geen bezwaar tegen verlening van verlof aan klager, maar adviseert wel een aantal bijzondere voorwaarden aan het verlof te verbinden.
De Medisch Adviseur bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie heeft geadviseerd dat een tijdelijk verlaten van de inrichting medisch is geïndiceerd.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 39 maanden, met aftrek, wegens diefstal en diefstal met geweldpleging. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 17 februari 2014.
Op grond van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van
verlof. Op grond van artikel 36 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend voor verzorging van, onder meer, een ernstig zieke ouder. De artikelen 21 en 22 van de Regeling zijn van overeenkomstige toepassing. In het eerste lid van artikel 21
van de Regeling is bepaald dat (incidenteel) verlof kan worden verleend voor gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer waarbij de aanwezigheid van de gedetineerde noodzakelijk is.
Klager heeft verzocht om strafonderbreking voor de duur van twee weken ten einde zijn ernstig zieke moeder bij te staan. Klagers moeder heeft een hartinfarct gehad met ernstige hartschade tot gevolg. Blijkens de stukken heeft klager op 19 november 2013
incidenteel verlof genoten en heeft hij, onder bewaking, zijn moeder in het ziekenhuis bezocht. Hoewel voldoende aannemelijk is dat klagers moeder ernstig ziek is, is niet gebleken dat klagers aanwezigheid bij de verzorging van zijn moeder noodzakelijk
is, hetgeen op grond van artikel 36 jo. artikel 21, eerste lid van de Regeling een vereiste is voor het verlenen van strafonderbreking. Andere familieleden kunnen voor klagers moeder zorgen. De beroepscommissie is dan ook van oordeel dat de beslissing
van de Staatssecretaris tot afwijzing van klagers verzoek om strafonderbreking, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard. Als de
situatie daarvoor aanleiding geeft, is een hernieuwd incidenteel verlof een meer voor de hand liggende oplossing.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem - Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 7 januari 2014
secretaris voorzitter