Nummer: 13/3413/GB
Betreft: [klager] datum: 3 januari 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J. Verstegen, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 9 oktober 2013 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Klager is, bijgestaan door zijn raadsvrouw, op 20 december 2013 door een lid van de Raad gehoord.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen op de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden (bpg-afdeling) van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught ongegrond verklaard.
2. De feiten
2.1. Klager is sedert 19 februari 2012 gedetineerd. Hij verbleef in unit 7 van de p.i. Vught. Op 4 september 2013 is hij geplaatst op de bpg-afdeling van de p.i. Vught.
2.2. Bij uitspraak van 24 december 2013, met nummer 13/3830/GA, van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Pbw, is het beroep van klager, gericht tegen de uitspraak van 18 november 2013 van de beklagcommissie bij de
penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught betreffende een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel, omdat klager zich opzettelijk heeft onttrokken aan het toezicht van het personeel om een confrontatie aan te gaan met
medegedetineerden waarbij hij zijn broekriem heeft gebruikt als wapen, gegrond verklaard. De beroepscommissie heeft de uitspraak van de beklagcommissie vernietigd en het beklag, voor zover een disciplinaire straf van meer dan vier dagen opsluiting in
een strafcel was opgelegd, alsnog gegrond verklaard.
3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager is op de bpg-afdeling geplaatst naar aanleiding van een rapportage van de directeur van unit 7 waarin klager als aanstichter van een incident werd
aangewezen. Hoewel de selectiefunctionaris in de beslissing op bezwaar aangaf dat het onderzoek naar het incident nog in volle gang was en de oorzaken complex zijn, heeft de selectiefunctionaris klager toch op de bpg-afdeling geplaatst. De
beklagcommissie heeft inmiddels – kort gezegd – geoordeeld dat onvoldoende aannemelijk is dat klager zich aan het toezicht heeft onttrokken om de confrontatie met medegedetineerden aan te gaan. Met voornoemde overwegingen van de beklagcommissie zijn de
gronden van de selectiebeslissing in feite bestreden. Niet vast staat immers dat klager zich aan het toezicht heeft onttrokken om de confrontatie met medegedetineerden aan te gaan. De bestreden beslissing is dan ook onvoldoende gemotiveerd. Voorts
heeft
klager aangevoerd dat sprake was van noodweer(exces).
3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. De directeur van unit 7 van de p.i. Vught heeft op 2 september 2013 verzocht klager te plaatsen op de bpg-afdeling van de p.i. Vught.
Aanleiding
hiervoor was dat ten tijde van het verzoek een ernstig vermoeden bestond, en daar is op camerabeelden bevestiging voor gevonden, dat klager zich bewust onttrokken heeft aan het toezicht van het personeel om een confrontatie aan te gaan met
medegedetineerden. Hij heeft hierbij zijn broekriem als wapen willen gebruiken. Nu de handelwijze van klager op camera is vastgelegd, is de selectiefunctionaris van menging dat niet zozeer klagers deelname aan het incident ter discussie staat, maar de
rol van andere gedetineerden tijdens dit incident.
4. De beoordeling
4.1. De bpg-afdeling van de p.i. Vught is een inrichting (gevangenis en huis van bewaring) voor mannen met een individueel regime en een uitgebreid beveiligingsniveau.
4.2. Blijkens de bestreden beslissing is klager op verzoek van de directeur van de p.i. Vught op de bpg-afdeling van de p.i. Vught geplaatst, omdat het ernstige vermoeden bestond dat klager zich bewust zou hebben onttrokken aan het toezicht om een
confrontatie aan te gaan met andere gedetineerden waarbij hij zijn broekriem als wapen zou hebben willen gebruiken. Aan klager is naar aanleiding hiervan een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel opgelegd.
Bij uitspraak van 24 december 2013, nr. 13/3830/GA, heeft de beroepscommissie geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat klager zich opzettelijk heeft onttrokken aan het toezicht van personeel, maar dat wel vast staat dat hij (in tweede instantie)
de confrontatie met twee personen heeft gezocht door (1) de riem uit zijn broek te halen, (2) de twee personen achterna te lopen en (3) hen uit te schelden. De beroepscommissie heeft in die uitspraak – kort gezegd – geoordeeld dat nu niet aannemelijk
is
dat klager zich heeft onttrokken aan het toezicht, klager een bedreiging heeft ervaren en redelijkerwijs heeft kunnen ervaren en het niet tot een daadwerkelijk slaan van een persoon met de riem is gekomen, had kunnen worden volstaan met oplegging van
een disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in een strafcel.
Het voorgaande in aanmerking genomen is de beroepscommissie van oordeel dat van onvoldoende zwaarwegende feiten en omstandigheden is gebleken die de beslissing tot plaatsing op de bpg-afdeling van de p.i. Vught kunnen dragen. Gelet hierop zal het
beroep
dan ook gegrond worden verklaard en de bestreden beslissing worden vernietigd. De selectiefunctionaris zal worden opgedragen om binnen een termijn van twee weken een nieuwe beslissing te nemen. De beroepscommissie zal in een afzonderlijke beslissing
bepalen of aan klager enige tegemoetkoming geboden is.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de selectiefunctionaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan.
Zij zal in een afzonderlijke beslissing bepalen of enige tegemoetkoming aan klager geboden is.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en mr. L.M. Moerings, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 3 januari 2014
secretaris voorzitter