Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/2555/GA, 13 december 2013, beroep
Uitspraakdatum:13-12-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/2555/GA

betreft: [klager] datum: 13 december 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. W. Knoester, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 6 augustus 2013 voorgenomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught,

alsmede van de onderliggende stukken.

Ter zitting van de beroepscommissie van 4 oktober 2013, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. W. Knoester, en de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het PPC van de p.i. Vught, [...]. Als toehoorder was
aanwezig [...], afdelingshoofd van het PPC.

Ter zitting heeft de beroepscommissie de directeur verzocht het uittreksel van het behandelplan van klager toe te zenden naar het secretariaat van de Raad. Aan dit verzoek heeft de directeur niet voldaan.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beschikking
Het beroep betreft de voorgenomen beslissing van de directeur van 6 augustus 2013, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Het beroep is gericht tegen de voorgenomen beslissing tot toepassing van een gedwongen geneeskundige behandeling. De directeur kan slechts overgaan tot het toepassen van een gedwongen
behandeling, indien er sprake is van gevaar en van een gediagnosticeerde stoornis van de geestesvermogens. Voorts moet blijken dat het vermeende gevaar niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen en dat er geen alternatief voorhanden is.
Klager noch zijn raadsman beschikken over enige concrete aanwijzing dat klager een gevaar oplevert en dat dit vermeende gevaar niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Hetgeen in de verklaringen van de psychiaters staat is onvoldoende
voor het opleggen van een gedwongen geneeskundige behandeling. Het personeel heeft, om problemen te voorkomen, met klager afgesproken dat hij in zijn eentje mag koken. Klager verblijft al zes maanden in het PPC en in die periode hebben er geen
incidenten plaatsgehad. Ook is er geen medische documentatie waaruit blijkt dat klager lijdt aan een geestelijke stoornis. Klager betwist dat hij lijdt aan paranoïdie als ook dat hij medicatie nodig heeft. Dit is ook de reden waarom klager de hem
aangeboden medicatie weigert. Het onder dwang toedienen van medicatie, zoals inmiddels gebeurt, is niet de oplossing voor klagers probleem. Onvoldoende is gebleken dat het opleggen van een gedwongen geneeskundige behandeling een gerechtvaardigde
schending van klagers lichamelijke integriteit oplevert. Desgevraagd antwoordt de raadsman dat het beroep allesomvattend is.

Door en namens de directeur is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Uit de verklaringen van de behandelend psychiater en de niet-behandelend psychiater volgt dat er sprake is van gevaar. Uit die verklaringen blijkt dat klager geen contact
maakte met personeel en psychiaters. Daardoor ontstaat er een sfeer, waarin de personeelsleden zeer op hun hoede moeten zijn voor klager. Als klager in de keuken kwam, dan trokken de overige gedetineerden zich terug. Er was sprake van een
onbegeleidbare
situatie. Klagers gedrag was onvoorspelbaar. Tijdens zijn detentie is klager meermalen agressief geweest naar medegedetineerden en het personeel. Klager heeft om die reden op verschillende beheersafdelingen verbleven. Er is dus wel degelijk gevaar en
dit gevaar wordt veroorzaakt vanuit klagers stoornis. Dit gevaar kan het beste worden weggenomen door middel van behandeling met medicatie. Klager weigert vrijwillig medicatie in te nemen. Er is ingezet op een a-dwangbehandeling, omdat er geen acuut
gevaar bestaat. Ten tijde van de voorgenomen beslissing verbleef klager reeds acht dagen in de afzonderingscel, omdat er een onbegeleidbare situatie was ontstaan. Telkens als klager weer op de afdeling kwam bestond er gevaar. De voorgenomen beslissing
is op juiste wijze tot stand gekomen en er zijn voldoende redenen om een medicamenteuze dwangbehandeling te starten.

3. De beoordeling
Op 6 augustus 2013 heeft de directeur van het PPC van de p.i. Vught kenbaar gemaakt dat hij voornemens is bij klager een dwangbehandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw, toe te passen. Op 7 augustus 2013 heeft klagers
raadsman een klaagschrift bij de beklagcommissie alsmede een verzoek tot schorsing van de voorgenomen beslissing, bij de voorzitter van de beroepscommissie, ingediend. Het klaagschrift is door de Raad aangemerkt als een beroepschrift en als zodanig in
behandeling genomen. Bij beslissing van 12 augustus 2013 (13/2537/SGA) heeft de voorzitter van de beroepscommissie klagers schorsingsverzoek afgewezen. Op 14 augustus 2013 heeft de directeur definitief beslist tot het toepassen van de
a-dwangbehandeling.

Uit het vorenstaande maakt de beroepscommissie op dat het beroep is gericht tegen de voorgenomen beslissing van 6 augustus 2013. Ter beoordeling staat de vraag of tegen een voorgenomen beslissing tot oplegging van een a-dwangbehandeling beroep kan
worden ingesteld.

In artikel 46d van de Pbw is het volgende bepaald: “Buiten de situaties als bedoeld in artikel 32 kan, indien niet voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 46c, onderdelen b en c, niettemin als uiterste middel geneeskundige behandeling
plaatsvinden:

a. voor zover aannemelijk is dat zonder die geneeskundige behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen, of
b. indien de directeur daartoe een besluit heeft genomen en dit naar het oordeel van een arts volstrekt noodzakelijk is om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde binnen de inrichting doet veroorzaken, af te wenden.”

Ingevolge artikel 46e, eerste lid, van de Pbw vindt geneeskundige behandeling overeenkomstig artikel 46d, onder a, van de Pbw plaats na een schriftelijke beslissing van de directeur waarin wordt vermeldt voor welke termijn zij geldt.

Op grond van artikel 22e, eerste lid, van de Penitentiaire maatregel (Pm) stelt de directeur de voorzitter van de commissie van toezicht, de raadsman van de gedetineerde, de curator en de mentor in kennis van een voorgenomen beslissing tot
a-dwangbehandeling uiterlijk drie dagen voor het nemen van die beslissing.

Artikel 72, derde lid, van de Pbw luidt als volgt: “Tegen de beslissing als bedoeld in het eerste lid van artikel 46e kan rechtstreeks beroep worden ingesteld bij de Raad.”

De beroepscommissie is van oordeel dat tegen de, in artikel 22e, eerste lid, van de Pm geregelde, voorgenomen beslissing geen beroep op grond van artikel 72, derde lid, van de Pbw open staat. Immers, uit artikel 72, derde lid, van de Pbw (in samenhang
bezien met artikel 46d, aanhef en onder a, en 46e van de Pbw) vloeit voort dat slechts beroep openstaat tegen de beslissing tot geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw. Daarmee is dus niet de voorgenomen
beslissing (als bedoeld in artikel 22e, eerste lid, van de Pm), maar slechts de (definitieve) beslissing tot dwangbehandeling zelf aan beroep onderhevig.

In het verlengde van het voorgaande ligt dat – voor zover dat gelet op de aard van een voornemen al mogelijk zou zijn – van een voorgenomen beslissing geen schorsing kan worden gevraagd. Immers, alleen in geval beroep open staat, is, gelet op artikel
73, vierde lid, van de Pbw, de in artikel 66 van de Pbw voorziene mogelijkheid van schorsing van overeenkomstige toepassing.

Nu klager beroep heeft ingesteld tegen de voorgenomen beslissing, als bedoeld in artikel 22e, eerste lid, van de Pm, van 6 augustus 2013 en de Pbw niet voorziet in de mogelijkheid een rechtsmiddel aan te wenden tegen een dergelijke beslissing, zal
klager niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beroep.

Ten overvloede overweegt de beroepscommissie het volgende. Ter zitting heeft de beroepscommissie de directeur verzocht het uittreksel van het behandelplan, dat ten behoeve van klager is opgemaakt, toe te zenden naar het secretariaat van de Raad.

Bij brieven van 29 oktober 2013 en 27 november 2013 is naar voren komt dat de directeur op dit punt – het al dan niet verstrekken van het behandelplan aan de beroepscommissie – in een tweestrijd verblijft, namelijk enerzijds de beroepscommissie
voldoende voorlichten en anderzijds het waarborgen van de geheimhoudingsplicht van de behandelaren. De directeur stelt, ten einde een werkbare en juridisch juiste procedure te kunnen realiseren, voor dat de beroepscommissie haar verzoek tot het
overleggen van het behandelplan bij de betreffende gedetineerde zelf indient. Indien de gedetineerde toestemming verleent, kan het behandelplan aan de beroepscommissie worden verstrekt.
Overigens heeft de beroepscommissie, in ogenschouw nemende het feit dat klager niet-ontvankelijk is in zijn beroep en om te voorkomen dat bij klager onterechte verwachtingen worden gewekt over de omvang van het beroep – beslist om de brieven van de
directeur van 29 oktober 2013 en 27 november 2013 niet toe te zenden aan klager en zijn raadsman.

Anders dan de directeur is de beroepscommissie om de volgende reden van oordeel dat verstrekking van de informatie uit het behandelplan ook zonder uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene kan plaatsvinden.
Uit artikel 46b, eerste lid, van de Pbw volgt dat in overleg met de gedetineerde die in verband met zijn geestelijke gezondheidstoestand verblijft in een PPC een behandelplan wordt vastgesteld. Geneeskundige behandeling, waaronder a-dwangbehandeling,
kan, op grond van artikel 46c, aanhef en onder a, van de Pbw in samenhang bezien met artikel 46d van de Pbw, alleen plaatsvinden als hierin is voorzien in het behandelplan. Ingevolge artikel 21b van de Pm bevat het behandelplan in ieder geval de
diagnose van de stoornis van de geestesvermogens van de gedetineerde en de therapeutische middelen die in verband hiermee worden toegepast. In geval er sprake is van een dwangbehandeling dan dient, op grond van artikel 22 van de Pm, ook in het
behandelplan te worden opgenomen welke minder bezwarende middelen zijn aangewend ten einde het gevaar dat de stoornis kan veroorzaken af te wenden als ook de wijze waarop rekening is gehouden met de voorkeuren van de gedetineerde.

Voor de beoordeling van een beslissing van de directeur tot het opleggen van een dwangbehandeling acht de beroepscommissie het, gelet op de hiervoor genoemde artikelen, noodzakelijk kennis te nemen van (onderdelen uit) het behandelplan.

Artikel 7:457, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW), dat op grond van artikel 7:464, eerste lid, van het BW van overeenkomstige toepassing is op de onderhavige situatie, luidt als volgt:
“Onverminderd het in artikel 448 lid 3, tweede volzin, bepaalde draagt de hulpverlener zorg, dat aan anderen dan de patiënt geen inlichtingen over de patiënt dan wel inzage in of afschrift van de bescheiden, bedoeld in artikel 454, worden verstrekt dan
met toestemming van de patiënt. Indien verstrekking plaatsvindt, geschiedt deze slechts voor zover daardoor de persoonlijke levenssfeer van een ander niet wordt geschaad. De verstrekking kan geschieden zonder inachtneming van de beperkingen, bedoeld in
de voorgaande volzinnen, indien het bij of krachtens de wet bepaalde daartoe verplicht.”

Verstrekking van de wettelijk voorgeschreven, hiervoor genoemde, onderdelen van het behandelplan aan de beroepscommissie in het kader van haar toetsing op grond van artikel 72, derde lid, van de Pbw, is naar het oordeel van de beroepscommissie aan te
merken als een wettelijke verplichting in de zin van artikel 7:457, eerste lid, derde volzin van het BW. De beroepscommissie is gelet op het vorenstaande, anders dan de directeur van het PPC en in aanmerking nemende het medisch beroepsgeheim van de
behandelaren, van oordeel dat het de directeur vrijstaat, ook zonder instemming van de betrokkene, (onderdelen uit) het behandelplan aan de beroepscommissie te verstrekken. Hierbij dient de directeur wel af te wegen welke gegevens voor de beoordeling
door de beroepscommissie noodzakelijk zijn.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 13 december 2013

secretaris voorzitter

Naar boven