Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/2792/GA, 16 december 2013, beroep
Uitspraakdatum:16-12-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/2792/GA

betreft: [klager] datum: 16 december 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. F.F. Aarts, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 22 augustus 2013 van de beklagcommissie bij de locatie De Berg te Arnhem,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 29 november 2013, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught, is [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij voormelde locatie, gehoord.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.
Klagers raadsvrouw, mr. F.F. Aarts, heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen. Zij heeft bij brief van 2 december 2013 het eerder ingenomen standpunt gehandhaafd.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, wegens een positieve uitslag van een urinecontrole op het gebruik van softdrugs.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt, schriftelijk, toegelicht.
Klager gaat uit van een andere berekening met betrekking tot de vraag of er sprake is van hergebruik van softdrugs. Klager heeft, voordat hij gedetineerd was, dagelijks softdrugs (cannabis) gebruikt. Bij binnenkomst in de inrichting werd bij de
urinecontrole een cannabinoïde-kreatinineratio van 20,9 vastgesteld. Volgens inlichtingen van het Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMC) is er sprake van hergebruik in de tussenliggende periode als de ratio tenminste anderhalf keer zo hoog is als
de
eerder aangetoonde ratio. Indien deze berekening wordt toegepast in het geval van klager, is die ratio in de periode tussen 16 juni 2013 en 7 juli 2013 niet anderhalf keer toegenomen. Blijkens inlichtingen van het Rijnstate-ziekenhuis te Arnhem zou van
hergebruik sprake zijn als de genoemde ratio met tenminste 50% is toegenomen. Ook in dat geval is er bij klager geen sprake van hergebruik. Overigens is de hoogte van de cannabiswaarde bij de tweede urinecontrole slechts 60 ng/l hetgeen een minimaal
verschil is ten aanzien van de grenswaarde van 50 ng/l. Uit de inlichtingen van het Rijnstate ziekenhuis wordt duidelijk dat cannabis tot circa twee weken na gebruik aantoonbaar blijft en dat bij een hoge dosis of chronisch gebruik dit langer
aantoonbaar kan zijn. Aannemelijk is dat die cannabis ook drie weken later nog steeds aantoonbaar is en er geen sprake is van aangetoond hergebruik. Dat geldt temeer nu klager immers dagelijks gebruiker is. Om die reden dient het beklag alsnog gegrond
te worden verklaard.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De directeur gaat uit van hetgeen hem wordt gemeld door het laboratorium dat het onderzoek heeft verricht. De eerste aanvulling van de beroepsgronden door klagers raadsvrouw is tijdig ontvangen. De directeur blijft echter bij zijn beslissing en voelt
zich daarbij ondersteund door de visie van het laboratorium.

3. De beoordeling
Klager heeft op 16 juni 2013 in de locatie De Berg een urinecontrole ondergaan. Bij die urinecontrole werd een cannabinoïdewaarde van 265 ng/l aangetoond met een bijbehorende cannabinoïde-kreatinineratio van 20,9. Op 7 juli 2013, mitsdien 21 dagen
later, werd bij een herhalingsonderzoek naar aanleiding van een volgende urinecontrole een cannabinoïdewaarde van 61 ng/ml aangetoond met een cannabinoïde-kreatinineratio van 22,7. Naar aanleiding van die uitslag is aan klager de bestreden
disciplinaire
straf opgelegd omdat er volgens de directeur sprake moet zijn geweest van gebruik tijdens detentie.

Eerder is door de penitentiaire inrichtingen de grens van 50 ng/l cannabinoïde gehanteerd voor de aanname van het gebruik van (soft)drugs tijdens detentie. Als er sprake was van een hoger cannabinoïdegehalte en het niet de eerste urinecontrole betrof,
werd rekening gehouden met de voorgaande uitslag en de algemeen gebruikte halveringstijd van cannabinoïden van 36 uur. Dit kon leiden tot straffeloosheid omdat, hoewel de grens van 50ng/l was overschreden, er geen sprake was van bijgebruik maar van een
afbouw van het middelengebruik. Dit uitgangspunt is ook langere tijd door de beroepscommissie gehanteerd.
Inmiddels is dit uitgangspunt in zoverre verlaten dat bij beoordeling van de vraag of er sprake is van bijgebruik naast de cannabinoïdewaarde ook de cannabinoïde-kreatinineratio wordt betrokken, terwijl daarnaast uit wetenschappelijk onderzoek is
gebleken dat de halfwaardetijd van 36 uur niet onder alle omstandigheden juist blijkt te zijn.
Onderomstandigheden, waaronder chronisch gebruik van softdrugs en in de persoon gelegen bijzondere omstandigheden, kan de halfwaardetijd langer, tot wel 15 dagen, zijn.
In klagers urine is een cannabinoïdewaarde van 61 ng/l aangetroffen. Gelet daarop dient de eerdergenoemde ratio uitsluitsel te geven over eventueel bijgebruik. In klagers geval is die ratio na 21 dagen gestegen van 20,9 naar 22,7, terwijl deze ratio
zonder bijgebruik had moeten dalen.
Naar het oordeel van de beroepscommissie kan de stijging van deze ratio alleen worden verklaard door bijgebruik tijdens detentie. Door en namens klager is aangevoerd dat klager voorafgaand aan de detentie dagelijks gebruiker van softdrugs was. Die
enkele verklaring is niet nader onderbouwd en mitsdien onvoldoende om chronisch gebruik voorafgaand aan detentie aannemelijk te achten. Andere – in de persoon van klager gelegen – bijzondere omstandigheden zijn niet aangevoerd.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan daarom niet leiden tot een ander oordeel dan dat van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard, met bevestiging van de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en mr. H.K. Fernandes Mendes, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 16 december 2013

secretaris voorzitter

Naar boven