Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/3063/GM, 19 december 2013, beroep
Uitspraakdatum:19-12-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/3063/GM

betreft: [klager] datum: 19 december 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.J.G. Tijhuis, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan het Detentiecentrum Noord-Holland, locatie Justitieel Complex Schiphol te Badhoevedorp,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 11 september 2013 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 26 november 2013, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Vught, zijn klager alsmede [...] en [...], inrichtingsarts respectievelijk coassistent bij het Justitieel Complex Schiphol gehoord. Naar aanleiding van
het opgemaakte verslag van de zitting is de raadsman van klager, mr. A.J.G. Tijhuis, in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren en een nadere toelichting te geven. Op 4 december 2013 is de reactie van de raadsman ontvangen. Een kopie van deze
reactie is aan de inrichtingsarts toegezonden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 5 juli en 28 augustus 2013, betreft:
a. het voortdurend nalaten van verstrekking medische zorg;
b. het onthouden van medicatie aan klager;
c. het niet adequaat reageren op meldingen van klager en zijn raadsman.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is de klacht als volgt toegelicht. Sinds 18 april 2013 is sprake van een ondeugdelijke medische verzorging van klager. Ondanks de toezegging door een verpleegkundige is er geen arts langs geweest om naar zijn been te kijken.
Klager
krijgt zeer regelmatig zijn medicatie niet uitgereikt, onder andere de weken vóór 3 juli 2013 en op 20 augustus 2013. Ook krijgt hij de verkeerde medicatie. Mede daardoor heeft klager meerdere epileptische aanvallen gehad, onder andere op vrijdag 23
augustus 2013. De volgende dag zou een arts langkomen, maar die is niet verschenen. Klager betwist dat hij medicatie weigert. Tevens betwist hij dat de medische dienst steeds reageert op zijn verzoekbriefjes. Het meermalen niet verschaffen van
medicatie, alsmede het incidenteel verschaffen van verkeerde medicatie is in strijd met de in artikel 28 van de Pm neergelegde norm. De bewering dat klager veelvuldig gezien zou zijn door verpleegkundigen en de inrichtingsarts, doet hier niets aan af.
Het medisch dossier wordt gewoon als uitgangspunt genomen zonder deze ter discussie te stellen. Klager betwist met klem dat steeds gereageerd is op verzoekbriefjes. De bemiddelingstermijn heeft onredelijk lang geduurd. De administratie van het
detentiecentrum blijkt met grote regelmaat niet te kloppen, doordat klager veelal niet eenvoudig is te vinden.
Ter zitting van de beroepscommissie heeft klager nog het volgende aangevoerd.
Klager heeft vele malen sprekersbriefjes ingevuld om de dokter te spreken. Soms vraagt klager aan het personeel om de briefjes te maken en/of door te zenden. Telkens werd aangegeven dat de dokter morgen zou komen, maar hij kwam niet. Klager heeft veel
rugpijn. Het personeel komt gewoon wat met klager praten en gaat vervolgens weer weg. Er wordt niets aan de klachten van klager gedaan. Door klagers rugpijn kan hij moeilijk opstaan om de medicijnen aan te pakken. Klager is op 1 oktober 2013 voor zijn
rug gezien door de fysiotherapeut, die aangaf dat de medicatie die klager van de verpleegkundige had gekregen niet zou kunnen helpen. Klagers rug is nog steeds niet beter. Klager heeft soms meerdere keren per week een insult. Zijn celgenoot geeft dat
altijd door aan een bewaker.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. Klager heeft bij de medische dienst geen klacht ingediend over het niet verstrekken van medicatie. Klager weigert sinds juni 2013 zeer frequent (meerdere dagen per week) zijn medicatie in de
ochtend, omdat hij niet zijn bed wil uitkomen. De medicatie wordt ’s avonds opnieuw aangeboden. Klager neemt dit wisselend in. Hij heeft geen insulten gehad. Hij blijft onder de aandacht van de medische dienst.
Ter zitting van de beroepscommissie heeft de inrichtingsarts nog het volgende aangevoerd.
Uit het medisch dossier blijkt dat met klager om de dag en soms dagelijks contact is geweest. Klager heeft vaak de medicatie geweigerd. Klager is voor zijn rugpijn verwezen naar het spreekuur. De inrichtingsarts meent dat er voldoende aandacht is
besteed aan klagers rugklachten. Ook de psychiater heeft naar klagers klachten gekeken. Het komt wel eens voor dat er geen medicatie voorhanden is. Daar ligt dan een logistiek probleem aan ten grondslag; er is geen sprake van opzet. Doorgaans is er
voldoende medicatie voor de komende maanden.
In het medisch dossier wordt alles gedocumenteerd. Voor de feiten kan daarvan worden uitgegaan. Als een gedetineerde een verzoekbriefje invult, wordt hierop altijd gereageerd. De medische dienst komt dan altijd langs bij de gedetineerde. Het hangt van
de vraag die gesteld wordt af of de verpleegkundige of iemand anders van de medische dienst langskomt. Als het zo is zoals klager stelt, dat hij een bewaker vraagt het briefje in te vullen en dat gebeurt vervolgens niet, zou dat niet goed zijn. Alle
gemelde insulten worden geregistreerd en daarna gaat er iemand bij de gedetineerde langs. Na een intake wordt normaliter contact opgenomen met de huisarts. Waarschijnlijk zijn de gegevens in het geval van klager uit DUWAR gehaald.
De inrichtingsarts zegt toe klager voor de eerstvolgende gelegenheid uit te nodigen voor het spreekuur.

3. De beoordeling
Klager voert aan dat de bemiddelingsprocedure onredelijk lang heeft geduurd. Het medisch klachtrecht zoals bedoeld in hoofdstuk 7 van de Pm staat open tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts. In artikel 29, vierde lid, van de Pm is bepaald
dat
de medisch adviseur ernaar streeft binnen vier weken een voor beide partijen aanvaardbare oplossing te bereiken.
Nog daargelaten dat de wet geen gevolgen verbindt aan de overschrijding van voornoemde termijn, is geen sprake van medisch handelen van de inrichtingsarts. Over de bemiddeling door de medisch adviseur en de duur daarvan kan derhalve niet worden
geklaagd. Klager dient in zoverre niet-ontvankelijk in zijn beroep te worden verklaard.

De beroepscommissie zal vanwege de onderlinge samenhang de klachten onder a, b en c gezamenlijk beoordelen. Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting is de beroepscommissie van oordeel dat aan klager voldoende medische zorg is verleend,
zij
het dat meer rekening had kunnen worden gehouden met de voorgeschiedenis van klagers hersentrauma. De beroepscommissie constateert dat klager veelvuldig is gezien door de medische dienst. Wel is veel onduidelijk gebleven. De inrichtingsarts stelt
bijvoorbeeld dat in het medisch dossier alles wordt gedocumenteerd, doch over de meerdere epileptische aanvallen die klager stelt te hebben gehad, onder andere op 23 augustus 2013, is in het medisch dossier niets te vinden. Ook blijft onduidelijk wat
er
is gebeurd met de verzoekbriefjes die klager bij het personeel heeft ingeleverd of zelfs door het personeel heeft laten invullen. De beroepscommissie heeft geen aanleiding te twijfelen aan de opmerking van de inrichtingsarts dat altijd op een
verzoekbriefje wordt gereageerd. Een gedetineerde dient zich altijd tot de medische dienst te kunnen wenden. De beroepscommissie gaat ervan uit dat het personeel hiervan op de hoogte is en verzoekbriefjes om de arts of verpleegkundige te spreken altijd
doorgeeft aan de medische dienst. Voor zover dit niet is gebeurd, betreft dit overigens handelen cq nalaten van het personeel dat niet onder de verantwoordelijkheid van de inrichtingsarts valt, maar op grond van artikel 42, derde en vierde lid, van de
Penitentiaire beginselenwet van de directeur van de inrichting. De beroepscommissie concludeert ten aanzien van dit beklagonderdeel dat niet aannemelijk is geworden dat de medische dienst een verwijt kan worden gemaakt.
Wat betreft de medicatieverstrekking aan klager blijkt uit het medisch dossier dat klager meerdere malen de medicatie heeft geweigerd. Als reden wordt in het dossier genoemd dat klager wilde slapen en zijn bed niet wilde uitkomen. Ondanks klagers
stellige ontkenning de medicatie te hebben geweigerd, heeft de beroepscommissie geen aanleiding te twijfelen aan de hieromtrent in het medische dossier opgenomen meldingen. Klagers stelling dat hij geen of verkeerde medicatie ontvangt is onvoldoende
feitelijk onderbouwd. Wat betreft het voorval van 5 augustus 2013 is de beroepscommissie van oordeel dat de medische dienst adequaat heeft gereageerd door met spoed medicatie bij de apotheek te bestellen.

De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Hetgeen klager overigens heeft
aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep voor wat betreft de duur van de bemiddeling door de medisch adviseur.
Zij verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.B. de Pauw Gerlings-Döhrn, voorzitter, prof. dr. W.J. Schudel en drs. J.H.A.M.C. Schoenmaeckers, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 19 december 2013

secretaris voorzitter

Naar boven