Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/3109/GA, 11 december 2013, beroep
Uitspraakdatum:11-12-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/3109/GA

betreft: [klager] datum: 11 december 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.J. Pardijs, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 4 september 2013 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Zwaag

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van de locatie Zwaag in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman, mr. R.J. Pardijs, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het feit dat klager ongeveer drie maanden geen (humanistische) geestelijke verzorging heeft gehad.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Door ziekte van de humanist hebben er gedurende twaalf weken geen humanistische groepsbijeenkomsten plaatsgehad. In eerste instantie heeft de directeur
aan klager meegedeeld dat het ziekteverzuim maximaal zes weken zou duren. Pas na negen weken heeft de directeur duidelijk gemaakt dat er geen vervanging zou komen en dat gedetineerden, bij wijze van alternatief, een afspraak kunnen maken met andere
geestelijke verzorgers. Deze mogelijkheid bestaat overigens altijd al. Klager heeft te kennen gegeven geen behoefte te hebben aan contact met de pastoor en de imam. De pastoor en de imam hebben klager geadviseerd beklag in te stellen. De directeur
heeft, door niet te zorgen voor een vervanger van de humanist, niet voldaan aan zijn zorgplicht als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van de Pbw. Klager en zijn raadsman willen het beroep bij de beroepscommissie toelichten.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Klagers raadsman heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek, dat niet is onderbouwd, af nu de noodzaak van een mondelinge toelichting niet is gebleken. De beroepscommissie acht zich voldoende
ingelicht
om op het beroep te beslissen.

Op grond van 41, eerste lid, van de Pbw heeft de gedetineerde het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden en te beleven. Ingevolge artikel 41, tweede lid, van de Pbw draagt de directeur
zorg dat in de inrichting voldoende geestelijke verzorging, die zoveel mogelijk aansluit bij de godsdienst of levensovertuiging van de gedetineerden, beschikbaar is. In het derde lid van artikel 41 van de Pbw is bepaald dat de directeur de gedetineerde
in de gelegenheid stelt op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen: a. persoonlijk contact te onderhouden met de geestelijke verzorger van de godsdienst of levensovertuiging van zijn keuze, die aan de inrichting is verbonden; b. contact te
onderhouden met andere dan de onder a genoemde geestelijke verzorgers volgens artikel 38; c. in de inrichting te houden godsdienstige of levensbeschouwelijke bijeenkomsten van zijn keuze bij te wonen. In artikel 24 van de Penitentiaire maatregel is
bepaald dat aan een inrichting geestelijke verzorgers van verschillende godsdiensten of levensovertuigingen zijn verbonden, doch in elk geval geestelijke verzorgers van protestantse en rooms-katholieke gezindte en geestelijke verzorgers behorend tot
het
humanistisch verbond.

Vast staat dat klager gedurende drie maanden geen humanistische geestelijke verzorging heeft gehad, omdat de aan de inrichting verbonden humanist gedurende die periode ziek was en geen vervanger beschikbaar was. De beroepscommissie is van oordeel dat
hiermee klagers recht op geestelijke verzorging, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van de Pbw, is geschonden. Mitsdien is sprake van strijd met de wet. De beroepscommissie zal het beroep derhalve gegrond verklaren, de uitspraak van de
beklagrechter
vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren.

De beroepscommissie ziet geen aanleiding klager een tegemoetkoming toe te kennen. Klager is aangeboden om gebruik te maken van andere wel beschikbare geestelijke verzorging, terwijl de directeur zich heeft ingespannen te voorzien in vervanging voor de
zieke humanistisch geestelijke verzorger.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en mr. M.M. van der Nat, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 11 december 2013

secretaris voorzitter

Naar boven