nummer: 13/3528/GV
betreft: [klager] datum: 6 december 2013
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E. Gorsselink, namens
[...], verder te noemen klaagster,
gericht tegen een op 21 oktober 2013 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klaagster alsmede haar raadsman om haar beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klaagsters verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.
2. De standpunten
Namens klaagster is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klaagster is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar. Daarbij is een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Klaagster dient een bedrag van € 39.202,70 te betalen aan
de Staat der Nederlanden. Klaagster is van mening dat de veroordeling tot betaling van een schadevergoeding los dient te staan van de beslissing tot strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de
Regeling). Er is een verkeerde afweging gemaakt nu artikel 40a van de Regeling in het leven is geroepen om vreemdelingen het land uit te zetten en er voor te zorgen dat zij niet binnen een bepaalde tijd terugkeren. Door de wetgever is niet bepaald dat
een schadevergoedingsmaatregel van invloed is. Bovendien hebben de slachtoffers reeds de volledige schadevergoeding ontvangen en heeft klaagster een terugbetalingsverplichting aan de Staat. Aan de belangen van de slachtoffers is derhalve al tegemoet
gekomen. Het belang van de Staat weegt niet op tegen klaagsters belang om terug te keren naar haar land van herkomst, Bulgarije, zodat zij voor haar zoontje kan zorgen. Er is sprake van een inbreuk op klaagsters recht op gezinsleven. Daar komt bij dat
tijdens de gesprekken met de Dienst Terugkeer en Vertrek duidelijk is aangegeven dat de opgelegde schadevergoedingsmaatregel geen reden zal zijn het verzoek tot strafonderbreking af te wijzen. Anders had klaagster zonder meer geageerd tegen de
ongewenstverklaring. Klaagster komt enerzijds niet in aanmerking voor een voorwaardelijke invrijheidstelling en anderzijds kan zij niet worden uitgezet. Zij valt tussen wal en schip. Klaagster heeft geen noemenswaardig inkomen. Juist door haar langer
vast te houden is het voor haar praktisch onmogelijk het bedrag terug te betalen. Tevens is er geen enkele reden om aan te nemen dat klaagster, indien zij terugkeert naar Bulgarije, haar betalingsverplichting niet nakomt. Klaagster en haar raadsman
verzoeken te worden gehoord.
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt – zakelijk weergegeven –toegelicht. Klaagster is op 31 mei 2012 veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek. De einddatum van haar detentie is 24 april 2015. Er zijn geen
vervolgvonnissen opgelegd, zodat klaagster vanaf 23 oktober 2012 de helft van haar gevangenisstraf heeft ondergaan en uitzetbaar is middels strafonderbreking. In het vonnis is tevens bepaald dat klaagster een schadevergoeding aan de drie slachtoffers
dient te betalen, te vervangen door 272 dagen hechtenis. Klaagster dient volgens het CJIB nog € 36.400,= te betalen. Zij heeft een betalingsregeling getroffen van € 20,= per maand. Deze betalingsregeling is volgens de Staatssecretaris dusdanig dat
klaagster aan het eind van haar gevangenisstraf de opgelegde maatregel niet zal hebben voldaan. Verder heeft het Openbaar Ministerie (OM) negatief geadviseerd ten aanzien van klaagsters verzoek. Het OM geeft als reden dat bij een strafonderbreking de
belangen van de slachtoffers worden gepasseerd. Gelet op het feit dat klaagster de opgelegde schadevergoeding nog niet heeft voldaan, heeft de Staatssecretaris klaagsters verzoek afgewezen. Het is de Staatssecretaris niet bekend dat de slachtoffers
reeds schadeloos zijn gesteld.
Het OM heeft negatief geadviseerd met betrekking tot klaagsters verzoek, omdat bij een strafonderbreking de belangen van de slachtoffers worden gepasseerd in verband met de toegekende schadevergoeding.
3. De beoordeling
Klaagster en haar raadsman hebben verzocht om door de beroepscommissie te worden gehoord. De beroepscommissie wijst dit verzoek, dat niet is onderbouwd, af, nu de noodzaak van een mondelinge toelichting niet is gebleken. De beroepscommissie acht zich
voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen.
Klaagster ondergaat een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek, wegens het opzettelijk handelen in strijd met de artikelen 273f, 420bis en 140 van het Wetboek van Strafrecht. De einddatum van klaagsters detentie is thans gesteld op 24 april 2015.
Klaagster behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Per besluit van 29 maart 2012 (Stcrt 11 april 2012, nr. 7141, inwerkingtreding per 1 april 2012) is aan de Regeling een artikel 40a
toegevoegd. Dit luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“Artikel 40a:
1. Aan de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000, kan strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend.
2. Indien een vrijheidsstraf van ten hoogste drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend nadat tenminste de helft van de straf is ondergaan. Indien een vrijheidsstraf van meer dan drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden
verleend nadat tenminste tweederde gedeelte van de straf is ondergaan.
3. De strafonderbreking gaat in op het moment dat de vreemdeling Nederland daadwerkelijk heeft verlaten.
4. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. Indien de vreemdeling de voorwaarde, bedoeld in het derde lid, niet naleeft, wordt de tenuitvoerlegging van de straf hervat.
5. (...)”.
Uit de nota van toelichting bij dit artikel wordt duidelijk dat er redenen kunnen zijn die zich tegen het verlenen van strafonderbreking verzetten. Hierbij moet gedacht worden aan bijvoorbeeld de belangen van slachtoffers en de mate waarin de
rechtsorde
was geschokt door het door de vreemdeling gepleegde delict. Ook kunnen lopende onderzoeken van politie en justitie zich tegen het verlenen van strafonderbreking verzetten.
Klaagster heeft verzocht om strafonderbreking ten einde terug te kunnen keren naar Bulgarije om voor haar zoontje te zorgen. Uit de stukken blijkt dat de rechtbank Noord-Holland aan klaagster meerdere schadevergoedingsmaatregelen heeft opgelegd.
Klaagster geeft aan dat zij € 39.202,70 dient te betalen. Het openstaande bedrag bedraagt volgens de Staatssecretaris - die dit is nagegaan bij het CJIB - in totaal nog € 36.400,=. Volgens de Staatssecretaris heeft klaagster een betalingsregeling
getroffen van € 20,= per maand. Indien klaagster niet aan haar betalingsverplichting voldoet, dient zij na afloop van haar gevangenisstraf 272 dagen subsidiaire hechtenis te ondergaan. De beroepscommissie stelt vast dat klaagster nog niet aan haar
betalingsverplichting heeft voldaan en dat daardoor de einddatum van haar detentie nog niet vaststaat. Gelet hierop, heeft de Staatssecretaris in redelijkheid het verzoek kunnen afwijzen. Klaagster wijst op de nadelige gevolgen van de detentie voor
haar
‘familylife’. De beroepscommissie merkt op dat dergelijke gevolgen onvermijdelijk zijn maar geen strijd opleveren met artikel 8 EVRM. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem - Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 6 december 2013
secretaris voorzitter