nummer: 13/2546/GA
betreft: [klager] datum: 28 november 2013
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.C. Vlielander, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 1 augustus 2013 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 11 november 2013, gehouden in de p.i. Nieuwegein, zijn klager, bijgestaan door zijn raadsman, mr. E. Kok, en de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Nieuwegein, [...], gehoord.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, wegens de vondst van een mobiele telefoon op klagers cel, het alleen moeten luchten en de omstandigheid dat een telefoongesprek met klagers advocaat door
medewerkers van de inrichting werd afgebroken.
De beklagrechter heeft het beklag, voor zover dat betrekking heeft op overschrijding van de maximaal toegestane duur van het bewaardersarrest gegrond verklaard en een tegemoetkoming van € 5,= toegekend, en voor het overige ongegrond verklaard, op de
gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Op 1 april 2013 is in klagers cel een mobiele telefoon aangetroffen en is klager direct in de strafcel geplaatst. Hij
is
echter pas na 17,5 uur gehoord. De directeur heeft vervolgens aan klager een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel opgelegd. Gedurende deze plaatsing was klager volledig afgesloten van contact met anderen, ook tijdens het
luchten. Klager voelt zich onmenselijk behandeld en denkt dat het personeel iets tegen hem heeft, omdat hij een levenslange gevangenisstraf ondergaat. Het gesprek met zijn raadsman werd door het personeel na tien minuten afgebroken, omdat hij zijn
recht
op telefonisch contact met de buitenwereld zou hebben verbruikt voor die week. Contact met zijn raadsman was noodzakelijk in het kader van het indienen van een schorsingsverzoek. Op grond van artikel 39, vierde lid, van de Pbw moet de gedetineerde in
de gelegenheid gesteld worden te bellen met zijn rechtsbijstandverlener indien hiervoor de noodzaak en gelegenheid bestaat. Waarschijnlijk is er, nadat het gesprek was afgebroken, een terugbelverzoek gedaan door klagers raadsman, maar dit is niet
genoteerd. Voorts voert klager aan dat een bewaardersarrest enkel kan worden toegepast indien sprake is van een noodsituatie waarbij het oordeel van de directeur niet kan worden afgewacht. Daarvan was in dit geval geen sprake. Te minder nu klager om
21.30 uur naar de strafcel werd overgebracht en alle gedetineerden op dat moment reeds waren ingesloten. Verder blijkt nergens uit dat de directeur onverwijld op de hoogte is gesteld van klagers plaatsing in de strafcel. Nu geen sprake is geweest van
een bewaardersarrest heeft de opgelegde straf te lang geduurd. Zou al sprake zijn van een bewaardersarrest dan heeft het bewaardersarrest te lang geduurd. Verder is klager van mening dat zijn persoonlijke omstandigheden onvoldoende zijn meegewogen bij
de beslissing tot plaatsing in de strafcel. Hij is al twaalf jaar gedetineerd en heeft nooit een mobiele telefoon op cel gehad. Hij is in de zes jaar voorafgaand aan het incident niet eerder in de strafcel geplaatst en is een modelgevangene. De
tegemoetkoming van € 5,= is te laag gelet op de disproportionaliteit van de totale duur van de opgelegde straf. Daarnaast staat de straf niet in verhouding tot de straf die in vergelijkbare zaken is opgelegd. Klager verwijst daartoe naar verschillende
uitspraken van beklagcommissies en de uitspraak van de beroepscommissie van 20 mei 2011 met kenmerk 11/0117/GA waarin een straf van tien dagen was opgelegd. In de uitspraak van de beroepscommissie van 5 oktober 2009 met kenmerk 09/1689/GA was een straf
van veertien dagen opsluiting in een strafcel opgelegd. In die zaak waren echter bij de gedetineerde twee telefoons op cel aangetroffen. Klager verzoekt om toekenning van een schadevergoeding.
De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. De maximaal toegestane duur van een bewaardersarrest is in dit geval inderdaad overschreden. Klager is echter wel gehoord en
bovendien is een disciplinaire straf van veertien dagen in verband met de vondst van een mobiele telefoon op cel conform het sanctiebeleid. Met betrekking tot hetgeen klager aanvoert over het telefonisch contact met zijn raadsman, geeft de directeur
aan
dat zij niet precies begrijpt hoe dit heeft kunnen gebeuren. De directeur begrijpt in ieder geval dat er voor klager een noodzaak bestond om met zijn raadsman te bellen en zij vermoedt dat de mogelijkheid daartoe wel gecreëerd had kunnen worden.
3. De beoordeling
Hetgeen in beroep is aangevoerd ten aanzien de duur van de opgelegde straf kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een ander oordeel leiden dan dat van de beklagrechter.
Ten aanzien van het beroep van klager gericht tegen de hoogte van de door de beklagrechter toegekende tegemoetkoming vanwege de overschrijding van de duur van het maximaal toegestane bewaardersarrest, overweegt de beroepscommissie het volgende. De
beroepscommissie stelt voorop dat een tegemoetkoming primair is bedoeld voor het door klager ondervonden ongemak. In geval sprake is van schade en indien die schade eenvoudig is te begroten, is er aanleiding schadevergoedingsaspecten te betrekken bij
de
bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming. Niet duidelijk is of en in hoeverre klager schade heeft geleden door de overschrijding van het bewaardersarrest, zodat de beroepscommissie geen aanleiding ziet om schadevergoedingsaspecten te betrekken in
de
hoogte van de tegemoetkoming. De beroepscommissie kan zich daarom verenigen met de toegekende tegemoetkoming van € 5,=.
Met betrekking tot hetgeen klager aanvoert ten aanzien van het contact met zijn raadsman overweegt de beroepscommissie als volgt. Ingevolge artikel 39, vierde lid, van de Pbw in samenhang bezien met artikel 37, eerste lid, van de Pbw wordt de
gedetineerde in staat gesteld contact met zijn raadsman te onderhouden indien hiervoor de noodzaak en de gelegenheid bestaat. Naar het oordeel van de beroepscommissie is voldoende komen vast te staan dat van een noodzaak sprake was. Het telefoongesprek
tussen klager en zijn raadsman is naar het oordeel van de beroepscommissie ten onrechte afgebroken, hetgeen een inbreuk vormt op artikel 39, vierde lid, van de Pbw. Het beroep zal in zoverre gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagrechter
zal in zoverre worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. Aan klager zal een tegemoetkoming van € 10,= worden toegekend.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond voor zover dat ziet op het telefonisch contact tussen klager en zijn raadsman, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een
tegemoetkoming toekomt van € 10,=.
De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter in zoverre.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, drs. R.K. Boelens en mr. L.M. Moerings, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 28 november 2013
secretaris voorzitter