Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/2458/GA, 27 november 2013, beroep
Uitspraakdatum:27-11-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/2458/GA

betreft: [klager] datum: 27 november 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Grave,

gericht tegen een uitspraak van 25 juli 2013 van de beklagcommissie bij voormelde p.i., gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 4 oktober 2013, gehouden in de p.i. Vught, is [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Grave, gehoord.

Voorafgaande aan de zitting is, namens de voorzitter van de beroepscommissie, de directeur van de p.i. Grave verzocht een opvangbeker en buisjes, die worden gebruikt bij het afnemen van urinecontroles, mee te nemen naar de zitting. De directeur heeft
aan dit verzoek voldaan. Van deze materialen zijn op het secretariaat van de Raad foto’s gemaakt. Deze worden aan deze uitspraak gehecht.

Klagers raadsvrouw, mr. S.R. van Laar, heeft bij brief van 4 oktober 2013 om aanhouding van de behandeling van het beroep verzocht, omdat klager niet naar de zitting kon komen, daar zijn vervoer niet goed was geregeld. In die brief staat verder dat
klagers raadsvrouw, vanwege gezondheidsklachten, ook zelf niet ter zitting zal verschijnen. Dit aanhoudingsverzoek heeft de beroepscommissie bereikt eerst nadat zij de directeur ter zitting heeft gehoord.
Op 11 oktober 2013 is bij het secretariaat van de Raad een afstandsverklaring van klager binnengekomen, waaruit blijkt dat hij heeft verklaard niet aanwezig te willen zijn op de zitting van de beroepscommissie van 4 oktober 2013, in de p.i. Vught.
Van hetgeen door de directeur ter zitting naar voren is gebracht is een verslag opgemaakt, waarin het verzoek om aanhouding is afgewezen. Dit verslag (met daaraan gehecht de foto’s van de opvangbeker en buisjes) is op 16 oktober 2013 gezonden naar
klager, zijn raadsvrouw en de directeur. Klager en zijn raadsvrouw zijn in de gelegenheid gesteld om, binnen een termijn van één week na ontvangst van het verslag, schriftelijk op het verslag te reageren. Op 23 oktober 2013 is een reactie van klagers
raadsvrouw binnengekomen op het secretariaat van de Raad.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing van 18 april 2013 tot oplegging van een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel wegens herhaaldelijk drugsgebruik.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep haar tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager klaagt over de wijze waarop urinecontroles in de inrichting worden afgenomen. Dit betreft een algemene, voor alle gedetineerden (in
Nederland) geldende, regel waartegen op grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw geen beklag open staat. Derhalve dient klager alsnog niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beklag. Mocht de beroepscommissie klager wel ontvankelijk achten in
zijn beklag, dan dient het beklag ongegrond te worden verklaard. Bij het afnemen van urinecontroles in de p.i. Grave worden de vereisten uit artikel 3 van de Regeling Urinecontrole penitentiaire inrichtingen (hierna: de Regeling) in acht genomen. De
directeur verwijst naar de uitspraak van de beroepscommissie van 24 juli 2013 (kenmerk: 13/1249/GA e.a.), waarin is beslist dat de wijze van afname van urinecontroles in de p.i. Grave overeenstemt met de Regeling. In klagers geval is precies dezelfde
procedure gevolgd als bij de gedetineerde in zaak 13/1249/GA.
Ter zitting heeft de directeur ter onderbouwing van haar standpunt, met behulp van de – op verzoek van de beroepscommissie – meegebrachte opvangbeker en buisjes, gedemonstreerd en toegelicht op welke wijze urinecontroles in de p.i. Grave worden
afgenomen. De gedetineerden voeren alle handelingen, als genoemd in artikel 3, vijfde lid, van de Regeling, zelfstandig onder toezicht van het personeel uit.

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager klaagt over een beslissing als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw en dient derhalve ontvankelijk te worden verklaard in zijn beklag.
Bij het afnemen van urinecontroles in de inrichting worden niet de vereisten uit artikel 3 van de Regeling in acht genomen. Immers, het is mogelijk om te frauderen bij deze urinecontroles. Het dopje kan van het buisje worden verwijderd en daarna weer
op
het buisje worden teruggezet. Zodoende kan het buisje meermalen geopend en gesloten worden. Bovendien is het dopje niet hetzelfde als de verzegeling die voorheen over het monster werd geplaatst. Uit artikel 3, zesde en zevende lid, van de Regeling
blijkt dat zowel de gedetineerde als de p.i.w.-er, na afname van de urinecontrole, een handtekening op het aanvraagformulier plaatst, ter bevestiging dat de procedure correct is verlopen. Van belang is dat klager zijn handtekening niet heeft gezet,
omdat hij het niet eens is met de gevolgde procedure.

3. De beoordeling
De directeur heeft in beroep aangevoerd dat klager alsnog niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn beklag, omdat klagers klacht is gericht tegen een algemene, voor alle gedetineerden geldende, regel. De beroepscommissie constateert, op basis van
de stukken, dat het beklag is gericht tegen de, op 18 april 2013 aan klager, opgelegde disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel. Dit betreft een door of namens de directeur jegens klager genomen beslissing waartegen op grond van
artikel 60, eerste lid, van de Pbw beklag open staat. Klager is derhalve ontvankelijk in zijn beklag.

Deze straf is opgelegd op grond van de uitslag van een urinecontrole, waarvan de rechtmatigheid van de uitvoering wordt betwist. Ter beoordeling staat derhalve de vraag of de wijze waarop urinecontroles in de p.i. Grave worden afgenomen overeenstemt
met
de in artikel 3, derde en vijfde lid, van de Regeling beschreven procedure.
Ingevolge artikel 3, derde lid, van de Regeling urineert een gedetineerde onder direct visueel toezicht van een ambtenaar of medewerker in een daartoe aan hem verstrekte opvangbeker. In het vijfde lid van artikel 3 van de Regeling is het volgende
bepaald: ‘De gedetineerde verdeelt onder toezicht van een ambtenaar of medewerker de urine over twee aan hem verstrekte buizen. De gedetineerde sluit de buizen af, waarna de ambtenaar of medewerker controleert of de buizen goed zijn afgesloten. De
gedetineerde plakt vervolgens stickers met een uniek registratienummer of code op de twee buizen.’.

De beroepscommissie stelt voorop dat de wijze waarop urinecontroles in penitentiaire inrichtingen thans worden afgenomen aanmerkelijk verschilt van de wijze waarop urinecontroles werden afgenomen ten tijde van de inwerkingtreding van de Regeling (op 15
juni 1999). De Regeling is evenwel niet aangepast aan de nieuwe methode van het afnemen van urine. In dit beroep is door de directeur het standpunt ingenomen dat de huidige werkwijze in overeenstemming is met de Regeling. Ter zitting heeft de
directeur,
met behulp van de meegebrachte opvangbeker en buisjes (waarvan foto’s zijn gemaakt, die aan deze uitspraak worden gehecht), gedemonstreerd en toegelicht op welke wijze de urinecontroles in de p.i. Grave worden afgenomen.
Hieruit is het volgende naar voren gekomen.

Urinecontroles worden afgenomen met behulp van de zogenaamde ‘vacutainer’.
Bij de afname van urinecontroles wordt gebruik gemaakt van:
- een opvangbeker; in het deksel daarvan zit een holte – die wordt afgedekt met een beschermsticker – en in die holte zit een naaldje,
- twee vacuümbuisjes met in de dop een zelfsluitend vliesje,
- een ‘formulier aanvraag urinecontrole’,
- een formulier ‘toestemming opvraag medicijngebruik’ en
- een aanvraagformulier met drie stickers met daarop een streepjescode en uniek registratienummer.

De gedetineerde, bij wie de urinecontrole wordt afgenomen, urineert onder direct visueel toezicht van het personeel in de opvangbeker en sluit deze af. Daarna trekt de gedetineerde de beschermsticker van de opvangbeker en verdeelt hij de urine over de
twee vacuümbuisjes. Dit doet hij door het buisje ondersteboven in de holte in het deksel van de opvangbeker, waarin de urine zit, te duwen. Op deze wijze steekt het naaldje in het deksel van de opvangbeker door het zelfsluitende vliesje in de dop van
het vacuümbuisje. Zodoende wordt het vacuümbuisje gevuld met urine. Vervolgens sluit de gedetineerde het buisje af, door dit van de opvangbeker af te trekken. Het vliesje in de dop van het buisje, waar het naaldje in de opvangbeker doorheen heeft
geprikt, sluit automatisch. De gedetineerde geeft de buisjes voorts aan het toeziend personeel dat controleert of de buisjes goed zijn afgesloten. Daarna plakt de gedetineerde de stickers, die aan het aanvraagformulier zijn gehecht, op de buisjes (en
één op het aanvraagformulier).
De directeur heeft ter zitting aangevoerd – en desgevraagd nogmaals benadrukt – dat de gedetineerden bovengenoemde handelingen zelfstandig, onder toezicht van het personeel, uitvoeren.

In eerdere uitspraken heeft de beroepscommissie geoordeeld dat het uitvoeren van urinecontroles, waarbij gebruik wordt gemaakt van een ‘vacutainer’, in strijd is met de procedure zoals beschreven in artikel 3, vijfde lid, van de Regeling.
Zo heeft de beroepscommissie in de uitspraak met kenmerk 12/1351/GA geoordeeld dat er geen sprake is van ‘afsluiten’ als bedoeld in artikel 3, vijfde lid, van de Regeling, omdat de gedetineerde de buisjes niet meer met een dopje hoeft af te sluiten.
Voorts heeft de beroepscommissie in de uitspraak met kenmerk 12/3789/TA geoordeeld dat er geen sprake is van ‘verdelen’ als bedoeld in artikel 3, vijfde lid, van de Regeling, omdat de buisjes door middel van een vacuüm automatisch worden gevuld.

Hoewel de hierboven beschreven wijze van afname van urinecontroles niet anders is dan in de zaken met kenmerk 12/1351/GA en 12/3789/TA het geval was, heeft de door de directeur ter zitting gegeven demonstratie en toelichting tot het inzicht geleid dat
er wel degelijk sprake is van ‘verdelen’ en ‘afsluiten’ als bedoeld in artikel 3, vijfde lid, van de Regeling. De beroepscommissie neemt hierbij in aanmerking dat in (artikel 3, vijfde lid, van) de Regeling niet is voorgeschreven welk type apparatuur
moet worden gebruikt bij de afname van urinecontroles. De Regeling – en met name artikel 3, vijfde lid – bevat waarborgen om te bewerkstelligen dat de gedetineerde (enige) controle houdt over de urine die hij, ten behoeve van het onderzoek, inlevert.
In
artikel 3, vijfde lid, van de Regeling is, ter waarborging van een juiste procedure, bepaald dat de gedetineerde een aantal handelingen – het verdelen van de urine over de buisjes, het afsluiten van de buisjes en het plakken van stickers op de buisjes

zelfstandig dient te verrichten. Deze in artikel 3, vijfde lid, van de Regeling beschreven procedure dient, ongeacht de apparatuur die wordt gebruikt, te worden nageleefd. In dit artikel staat evenwel niet op welke wijze de gedetineerde de urine over
de
buisjes moet verdelen, op welke wijze de gedetineerde de buisjes moet afsluiten en op welke wijze de gedetineerde de stickers op de buisjes moet plakken.

Nu uit de hierboven beschreven werkwijze volgt dat de gedetineerde bepaalde handelingen dient te verrichten om de urine over de buisjes te verdelen – namelijk, de buisjes duwen op het naaldje in het deksel van de opvangbeker – en om de buisjes af te
sluiten – namelijk, de buisjes van de opvangbeker aftrekken – en nu de directeur ter zitting heeft aangevoerd dat de gedetineerde deze handelingen zelfstandig onder toezicht van het personeel uitvoert, is de beroepscommissie op grond van dit nadere
onderzoek van oordeel dat de hierboven beschreven wijze van afname van urinecontroles, overeenstemt met de in artikel 3, derde en vijfde lid, van de Regeling beschreven procedure. De, door de raadsvrouw aangevoerde, omstandigheid dat het dopje van het
buisje kan worden gehaald en later weer kan worden teruggeplaatst, maakt – voor zover dat het geval is – niet dat er sprake is van strijd met de Regeling.
Ondanks het vorenstaande verdient het naar het oordeel van de beroepscommissie aanbeveling dat de Regeling (meer) wordt aangepast aan de apparatuur die in penitentiaire inrichtingen wordt gebruikt bij de afname van urinecontroles.

Niet weersproken is dat de urinecontrole van 10 april 2013, naar aanleiding waarvan klager disciplinair is gestraft, is afgenomen conform bovenbeschreven procedure. Om die reden heeft de directeur in redelijkheid de uitslag van die urinecontrole ten
grondslag kunnen leggen aan zijn beslissing van 18 april 2013 tot oplegging van de disciplinaire straf. Het feit dat klager niet heeft willen tekenen voor een correct verloop van de procedure doet, nu de beroepscommissie van oordeel is dat de
uitgevoerde procedure overeenstemt met de Regeling, hieraan niet af.
De beroepscommissie acht het, gelet op de uitslag van de urinecontrole van 10 april 2013 – een THC-gehalte van 3817 ng/ml tegenover een kreatininewaarde van 27 mmol/l (maakt een THC/kreatinineratio van afgerond 141) – afgezet tegen de uitslag van de op
28 maart 2013 bij klager afgenomen urinecontrole – een THC-gehalte van 454 ng/ml tegenover een kreatininewaarde van 27 mmol/l (maakt een THC/kreatinineratio van afgerond 17) – , voldoende vaststaan dat klager cannabinoïden heeft gebruikt. Klager heeft
ook niet ontkend dat hij softdrugs heeft gebruikt.

De bestreden beslissing van de directeur kan gelet op het vorenstaande niet worden aangemerkt als onredelijk en onbillijk. De beroepscommissie zal het beroep van de directeur derhalve gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen
en
het beklag alsnog ongegrond verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 27 november 2013

secretaris voorzitter

Naar boven