nummer: 13/2523/GA
betreft: [klager] datum: 22 november 2013
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 22 juli 2013 van de beklagcommissie bij de locatie Hoogvliet,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 6 november 2013, gehouden in de locatie Hoogvliet, zijn gehoord klager en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Rotterdam.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens het voorhanden hebben van softdrugs;
b. de ontzegging van de toegang tot de inrichting voor de duur van drie maanden voor een met name genoemde bezoekster, in verband met de verdenking van invoer van contrabande, met de bepaling dat deze ontzegging geldt voor de locaties Hoogvliet en
De Schie.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager wil het beroep doorzetten, omdat er verkeerd is gereageerd op klager. De drugs en de Oxazepam zijn op een later moment tijdens een spitactie in klagers cel gevonden. Bij gelegenheid van het bezoek op 5 april 2013 zijn in klagers onderbroek
softdrugs gevonden. Klager had die middelen in bewaring voor een medegedetineerde. Klager moest die middelen bewaren. Hij werd bedreigd. Klager gebruikt zelf geen drugs. Ook zijn echtgenote heeft daar niets mee te maken. De aangetroffen bolletjes zijn
niet door klagers echtgenote ingevoerd. Klager is sinds hij in Hoogvliet kwam bedreigd. Dat gebeurde op aangeven van een tweetal criminelen die in klagers strafzaak betrokken zijn. Klager heeft in verband daarmee om hulp gevraagd bij de begeleiders.
Die
hulp werd hem niet gegeven. Hij heeft meerdere keren gesproken met de psycholoog over de bedreigingen. Klagers echtgenote kreeg naar aanleiding van dit voorval een toegangsontzegging voor drie maanden. Klager is van mening dat dit niet terecht was.
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De directeur stelt zich op het standpunt dat zij, gelet op haar benoeming als plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de penitentiaire inrichtingen bevoegd is om behalve voor de locatie Hoogvliet ook voorde locatie De Schie een bezoekontzegging op te
leggen. In de schorsingsbeslissing is de voorzitter uitgegaan van de veronderstelling dat de locatie Hoogvliet en de locatie De Schie twee verschillende inrichtingen zijn. Volgens de directeur is die veronderstelling onjuist.
3. De beoordeling
Hetgeen in beroep ten aanzien van onderdeel a van het beklag naar voren is gebracht,
kan –voor zover een en ander is komen vast te staan – niet leiden tot een ander oordeel dan dat van de beklagcommissie, het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard.
Ten aanzien van onderdeel b van het beklag geldt het volgende. Op grond van het bepaalde in artikel 38 van de Pbw heeft de directeur de bevoegdheid om een met name genoemde bezoeker de toegang tot de inrichting te ontzeggen voor de duur van, in dit
geval , drie maanden. De directeur heeft in onderhavig geval aan de echtgenote de toegang tot de inrichting ontzegd in verband met de verdenking van betrokkenheid bij de invoer van contrabande (softdrugs). De directeur kon die verdenking in
redelijkheid
opvatten, gelet op de omstandigheid dat bij klager – bij gelegenheid van een onderzoek aan de kleding na afloop van het bezoek – contrabande is aangetroffen. In zoverre heeft de beklagcommissie daarom het beklag op goede gronden gegrond verklaard.
De directeur heeft bij haar beslissing bepaald dat de ontzegging niet alleen geldt voor de locatie Hoogvliet, waar klager verbleef, maar tevens voor de locatie De Schie, waarheen klager (mogelijk) zou worden overgeplaatst. De directeur heeft
aangevoerd
dat zij is benoemd als plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Rotterdam, waaronder beide locaties vallen en dat zij mitsdien bevoegd is een dergelijke beslissing te nemen.
De directeur heeft haar beslissing genomen als directeur van de locatie Hoogvliet, welke locatie een eigen bestemming heeft binnen de p.i. Rotterdam en welke locatie ook gebouwelijk is afgescheiden van andere onder de p.i. Rotterdam vallende
inrichtingen. Op grond van artikel 38 kan de directeur daarom slechts voor de inrichting waar de betreffende gedetineerde verblijft aan een bepaald persoon een ontzegging van de toegang tot de inrichting opleggen. De omstandigheid dat de directeur
daarnaast ook directeur is van een andere inrichting, verleent de directeur niet de bevoegdheid om ook voor die inrichting, waar geen overtredingen van bezoekregels zijn voorgevallen, een ontzegging op te leggen. De uitspraak van de beklagcommissie kan
daarom in zoverre niet in stand blijven en het beklag dient, voor zover het de ontzegging t.a.v. de betreffende bezoekster voor de locatie De Schie betreft,alsnog gegrond te worden verklaard.
De beroepscommissie acht de enkele gegrondverklaring voldoende tegemoetkoming voor klager en acht daarom geen termen aanwezig voor een financiële tegemoetkoming.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond ten aanzien van onderdeel a van het beklag. Zij bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
Zij verklaart het beroep gegrond ten aanzien van onderdeel b van het beklag voor zover de bestreden beslissing van de directeur zag op de locatie De Schie. Zij vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre en verklaart het beklag gegrond
voor zover dit ziet op de ontzegging voor de locatie De Schie. Zij kent geen tegemoetkoming toe.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit U. van de Pol, voorzitter, mr. L.M. Moerings en mr. R.S.T. Rossum-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 22 november 2013
secretaris voorzitter