nummer: 02/1089/GA
betreft: [klager] datum: 1 augustus 2002
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 30 mei 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak d.d. 22 mei 2002 van de beklagcommissie bij de locatie Ooyerhoek te Zutphen,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 8 juli 2002, gehouden in de locatie Ooyerhoek, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. H. de Jong, en de heer [...] unit-directeur van voormelde locatie, bijgestaan door de heer[...], directielid in opleiding.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het per 15 mei 2002 niet meer op cel mogen hebben van Informatie- en Communicatie Technologie middelen (I.C.T), in het bijzonder de personal computer van klager.
De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag omdat sprake zou zijn van een algemene regeling en omdat klager te vroeg heeft geklaagd, namelijk in april over een regeling die pas op 15 mei zou ingaan. Eris wel degelijk sprake van een ontvankelijk beklag. Er zijn daarbij twee sporen te volgen. Ten eerste wordt in de brief van de directeur van 23 januari 2002 aangekondigd dat het niet meer is toegestaan om I.C.T.-middelen in tevoeren. De brief is gebaseerd op een bericht van het ministerie van 27 december 2001, dat beleidsruimte laat voor de directeur. De directeur geeft in dezelfde brief aan dat bij de gedetineerden die reeds I.C.T.-middelen op celhebben, deze niet direct zullen worden verwijderd, maar dat naar een oplossing zal worden gezocht. Klager heeft zich op deze overgangperiode vastgepind, maar er is met hem niet gezocht naar een oplossing. De brief van 15 april 2002van de directeur waarin wordt aangekondigd dat het per 15 mei 2002 niet meer is toegestaan om I.C.T.-middelen op cel te houden, kan worden gezien als een antwoord op de overgangsperiode. Aangezien met klager geen oplossing isgevonden en zijn computer van zijn cel af moet, is dit aan te merken als een hem betreffende beslissing als bedoeld in artikel 60 Pbw. Klager heeft op 18 april 2002 zijn klacht ingediend, hij heeft dus, gelet op de brief van 15april 2002, tijdig geklaagd. Ten tweede is het zo dat als een algemene regeling in strijd blijkt met een hogere regeling, dit een beklagwaardige zaak oplevert. In dit geval dient de regeling getoetst te worden aan de Pbw en deGrondwet. In artikel 48 Pbw is het recht op onderwijs in te lezen. Dat recht wordt klager nu ontnomen. Er is dan sprake van een ontvankelijk beklag.
Het heeft klager twee jaar voorbereiding gekost voordat hij met zijn studie kon beginnen. Het ministerie staat er achter en subsidieert de studie, klager heeft speciaal een computer aangeschaft. De beslissing om alle I.C.T.-middelenvan de cel te weren druist hier tegen in.
Klager heeft hier nog het volgende aan toegevoegd.
Er is met mij niet naar een oplossing voor de verwijdering van mijn computer op cel gezocht. Ik kan inderdaad op een computer van het onderwijs werken, die voldoet kwalitatief gezien, maar ik kom niet aan het aantal uren dat nodigis voor mijn studie. Mijn studie ligt momenteel dan ook nagenoeg stil. Ik heb op zich geen netwerkverbinding nodig, de leraar haalt het benodigde studiemateriaal van het net. Met het schrijven uit Den Haag wordt op een verkeerdemanier getracht de veiligheid in de inrichting te waarborgen. Het volledig verbieden van I.C.T.-middelen is een volstrekt overtrokken maatregel. Het is de verantwoordelijkheid van de inrichting om zorg te dragen voor de veiligheid.Het zou dan ook juister zijn om voor meer toezicht te zorgen. Ik heb een bovengemiddelde kennis van informatisering en ik kan met de juiste middelen waarschijnlijk wel schade aan het systeem van de inrichting toebrengen. Dit isechter een heel moeilijke procedure, die niet lukt als er geen fysiek contact met het netwerk kan worden gemaakt. Er moet altijd een stukje hardware gekoppeld zijn aan het netwerk. Er moet altijd een ontvanger zijn, wat op celmoeilijk is te realiseren. In het computerlokaal staat een netwerkcomputer. Daarmee kan ik meer kwaad doen, dan met een computer op cel. Er is alleen altijd toezicht in het computerlokaal. Het schrijven uit Den Haag getuigt nietecht van inhoudelijke kennis van zaken. Zo valt een stand-alone computer niet onder het begrip I.C.T.-middel, het is een I.T.-middel. Ik wil alleen maar de studie volgen met het oog op mijn resocialisatie.
De unit-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Vóór 16 januari 2002 stond de personal computer op de lijst van toegestane voorwerpen op cel, mits sprake was van een positief advies van het onderwijs. Uit de brief van het ministerie blijkt dat het houden van een computer op celzich helemaal niet meer verhoudt met de orde en de veiligheid in de inrichting. Er was weinig tot geen ruimte voor beleidsvrijheid bij de directeur in dezen. Toch heb ik die vrijheid genomen door in mijn brief van 23 januari 2002een overgangsperiode toe te staan, omdat ik groot belang hecht aan onderwijs in het kader van resocialisatie. De computers van het onderwijs werden gelijktijdig vervangen en ik heb de oude apparatuur kunnen behouden, waardoor demogelijkheden voor het volgen van onderwijs zijn vergroot.
Het hoofd van de afdeling Informatisering en Automatisering (A & I) heeft, met het oog op de overgangsperiode, samen met klager gekeken naar een oplossing. Dat is ten dele gelukt. Klager mag ten behoeve van zijn studie op eennieuwe, meer geavanceerde computer, werken. Hij heeft voor zijn studie echter meer uren nodig dan dat ik hem kan bieden binnen het dagprogramma. Ik heb het hoofd A & I gevraagd naar de mogelijkheden om klager zijn computer op cel telaten houden. Dit is mij nadrukkelijk ontraden, de veiligheidsrisico’s zijn daarvoor te groot. Het is techisch mogelijk om wijzigingen aan de apparatuur van de computer aan te brengen. Ik heb ook nog contact opgenomen met hethoofdkantoor in Den Haag. Er werd mij verteld dat er superkleine chips in de omloop zijn die in de computer geplaatst kunnen worden en waarmee zonder koppeling contact gemaakt kan worden met een netwerk. De verzegeling van computersis niet zodanig dat de kast niet geopend kan worden. Ik geloof echt dat klager de juiste intenties heeft, maar hij mag zijn computer niet meer op cel houden.
3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt vast dat per brief van 27 december 2001 van het Ministerie van Justitie, gericht aan de directeuren van de penitentiaire inrichtingen, voorzover aan de orde in beroep, is aangekondigd dat het niet istoegestaan dat gedetineerden I.C.T.-middelen op cel hebben. De directeur heeft per brief van 23 januari 2002, gericht aan alle in de inrichting verblijvende gedetineerden, een verbod laten ingaan tot het invoeren vanI.C.T.-middelen. Voor de gedetineerden die reeds I.C.T.-middelen op cel hebben, zou individueel naar een redelijke oplossing worden gezocht. Per brief van 15 april 2002, wederom gericht aan alle in de inrichting verblijvendegedetineerden, kondigde de directeur aan dat het, na een overgansperiode van vijf maanden, met ingang van 15 mei 2002 niet meer toegestaan zou zijn om I.C.T.-middelen op cel te houden en dat deze middelen per die datum op de lijstvan verboden voorwerpen zouden worden opgenomen. Klager diende op 18 april 2002 zijn klaagschrift in.
De beroepscommissie is van oordeel dat klager klaagt tegen de uitvoering van een regeling die geldt voor alle zich in de inrichting bevindende gedetineerden. Vaste rechtspraak van de beroepscommissie is dat tegen een dergelijkebeslissing in beginsel geen beklag mogelijk is. Het beroep van klager treft derhalve geen doel.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met verbetering van de gronden.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. R. Weenink, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 1 augustus 2002
secretaris voorzitter