nummer: 13/2644/GA, 13/2716/GA en 13/2816/GA
betreft: [klager] datum: 19 november 2013
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van de bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van
[...], verder te noemen klager, ingediend door mr. A.P. Visser,
en van
de directeur van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Breda
gericht tegen de uitspraken van 9 augustus 2013 en 12 augustus 2013 van de alleensprekende beklagrechter bij de p.i. Breda, voor zover daartegen beroep is ingesteld,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 4 oktober 2013, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Breda. Klagers raadsman, mr. A.P. Visser, heeft bij brief van 3 oktober 2013 laten weten
verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
De beroepscommissie heeft klager ter zitting in de gelegenheid gesteld om, binnen een termijn van twee weken, schriftelijke verklaringen van medegedetineerden omtrent het ontbreken van sloten op de kasten in de meerpersoonscellen te zenden naar het
secretariaat van de Raad. Op 14 oktober 2013 heeft klagers raadsman de verklaringen van twee medegedetineerden toegezonden aan het secretariaat van de Raad.
De beroepscommissie heeft de directeur ter zitting verzocht om de schriftelijke mededeling van de disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel, die op 19 april 2013 aan klager is opgelegd, toe te zenden aan het secretariaat en om bij
twee personeelsleden na te vragen of klager op 6 mei 2013 bij hen heeft gemeld dat zijn eigendommen vermist waren. De directeur heeft de gevraagde informatie evenwel niet doen toekomen aan het secretariaat.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. de vermissing van klagers eigendommen (B3-2013-102)
b. de beslissing van 16 april 2013 tot oplegging van een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van twee dagen en de beslissing van 17 april 2013 tot oplegging van een ordemaatregel van plaatsing in
afzondering in een afzonderingscel voor de duur van zeven dagen (B3-2013-085)
c. de omstandigheid dat klager op 23 februari 2013 niet in de gelegenheid is gesteld te luchten (B3-2013-042)
De beklagrechter heeft het beklag als vermeld onder a. en b. ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.
De beklagrechter heeft het beklag als vermeld onder c. gegrond verklaard, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven, en heeft klager een tegemoetkoming van € 10,= toegekend.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder a:
Een gedetineerde is weliswaar in de meeste gevallen zelf verantwoordelijk voor het veilig beheer van zijn eigendommen, maar in dit geval is er sprake van een bijzondere situatie. Bij binnenkomst in de inrichting is aan klager verteld dat hij een
sleutel
zou krijgen, waarmee hij de kast in zijn meerpersoonscel kan afsluiten. Naar aanleiding van deze mededeling heeft klager besloten zijn eigendommen in te voeren. Echter, op de kasten bleken geen sloten te zitten en klager heeft ook geen sleutel
gekregen.
Latere toezeggingen dat er sloten met sleutels zouden worden besteld, zijn niet nagekomen. Klager heeft ook niet getekend voor een hangslot met sleutel. Klager heeft ter ondersteuning van zijn standpunt dat er geen sloten op de kasten in de
meerpersoonscellen aanwezig zijn, op 14 oktober 2013 de verklaringen van twee medegedetineerden overgelegd. Op 26 april 2013 is klager een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een strafcel opgelegd. Voorafgaande aan zijn verblijf in de
strafcel is klager niet in de gelegenheid gesteld zijn goederen mee te nemen of anderszins op veilige wijze te beheren. Tijdens zijn verblijf in de strafcel heeft klager aan de p.i.w.-ers gevraagd of zij zijn eigendommen van de meerpersoonscel wilden
halen. Klager vertrouwde de medegedetineerde met wie hij op een cel verbleef niet, omdat die zich onder druk laat zetten door anderen. Bovendien hebben medegedetineerden eerder geprobeerd klagers eigendommen te stelen. Echter, het personeel heeft niet
aan klagers verzoek voldaan en heeft klager ook zelf niet in de gelegenheid gesteld zijn spullen op te bergen. Na afloop van de disciplinaire straf (op 6 mei 2013) is klager op een eenpersoonscel geplaatst, waar hij constateerde dat er eigendommen van
hem weg waren. Hiervan heeft hij melding gemaakt bij twee p.i.w.-ers. Nog dezelfde dag is klager overgeplaatst naar de p.i. Vught. Klager heeft een lijst overgelegd, waarop staat welke spullen vermist zijn. Er is een groot verschil tussen de
invoerlijst
en de uitvoerlijst. Hieruit blijkt duidelijk dat er veel goederen vermist zijn. Klager heeft schade van ongeveer € 1200,= en wil deze schade vergoed krijgen.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder b:
Klager had in twee inrichtingen waarin hij eerder heeft verbleven, waaronder de locatie De Schie, een contra-indicatie voor plaatsing in een meerpersoonscel. Thans verblijft hij in de p.i. Vught ook op een eenpersoonscel. Klager heeft stofallergie en
angstgevoelens. Bij binnenkomst in de p.i. Breda is klager gedwongen in een meerpersoonscel te verblijven. Klager heeft te kennen gegeven dat hij een contra-indicatie heeft, maar hier is niet naar geluisterd. De directeur heeft onvoldoende onderzocht
of
klager wel geschikt is voor plaatsing in een meerpersoonscel. De directeur had in redelijkheid niet mogen blindvaren op de kennelijke mededelingen van de medische dienst van de p.i. Breda, maar had ook de informatie uit klagers penitentiaire dossier
bij
zijn beslissing moeten betrekken. Klager heeft wel meermalen geprobeerd in een meerpersoonscel te verblijven, maar dit ging steeds niet. Van vrijwilligheid tot plaatsing in een afzonderingscel is in feite geen sprake. Klager heeft moeten kiezen uit
twee
kwaden: ofwel verblijf in een meerpersoonscel ofwel verblijf in een afzonderingscel. Klager heeft ook een klacht ingediend bij het medisch tuchtcollege.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder c:
Op zaterdag 23 februari 2013 is klager niet in de gelegenheid gesteld te luchten. Klager was, op het moment dat het personeel langs zijn cel kwam om hem en zijn celgenoot op te halen voor het luchtmoment, in de kerk. Klagers celgenoot is wel in de
gelegenheid gesteld te luchten. Een p.i.w.-er heeft toegegeven dat hij klager is vergeten op te halen voor het luchtmoment. Klagers celgenoot kan dit bevestigen.
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder a:
Op alle meerpersoonscellen zijn afsluitbare kasten aanwezig, waarin de gedetineerden hun eigendommen kunnen opbergen. De directeur heeft in het financiële systeem van de inrichting gekeken, maar daarin stond niet, anders dan klager stelt, dat er sloten
en sleutels zijn besteld. Klager is te allen tijde in de gelegenheid geweest zijn eigendommen veilig op te bergen. Klager heeft bij binnenkomst in de inrichting een celinventarisformulier getekend. Het is niet duidelijk of daadwerkelijk – en zo ja,
welke – spullen van klager weg zijn. Uit het logboek van 6 mei 2013 blijkt niet dat klager bij het personeel een melding heeft gemaakt van de vermissing. Overigens is het niet zo dat uit het feit dat er minder goederen staan vermeld op de uitvoerlijst
dan op de invoerlijst, kan worden afgeleid dat er goederen vermist zijn. Een gedetineerde kan tussentijds ook goederen uitvoeren.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder b:
Bij de directeur, de medische dienst en de gedragsdeskundige was bekend dat klager in de locatie De Schie een contra-indicatie had voor verblijf in een meerpersoonscel. Echter, het is niet zo dat een contra-indicatie vanuit een vorige inrichting zonder
meer wordt gecontinueerd in de p.i. Breda. Bij binnenkomst van een gedetineerde wordt opnieuw beoordeeld of de gedetineerde geschikt is voor verblijf in een meerpersoonscel. In klagers geval heeft er een zorgvuldige afweging plaatsgevonden. In eerste
instantie heeft de medische dienst geoordeeld dat klager geschikt is voor plaatsing in een meerpersoonscel. Omdat klager bleef weigeren te verblijven in een meerpersoonscel, heeft de directeur nogmaals de medische dienst en een gedragsdeskundige
geraadpleegd. Beiden hebben vervolgens de directeur (opnieuw) laten weten dat klager geschikt is voor plaatsing in een meerpersoonscel. Op 16 april 2013 heeft klager te kennen gegeven dat hij naar een afzonderingscel wilde als hij niet gehoord zou
worden door een arts. Klager is bij de arts geweest en is daarna op eigen verzoek naar de afzonderingscel gebracht. Na een gesprek met de directeur heeft klager toch besloten terug te gaan naar zijn cel. De directeur heeft formeel nog wel een
ordemaatregel opgelegd. Op 17 april 2013 heeft klager opnieuw aangegeven naar de afzonderingscel te willen. De directeur heeft aan klager toen een ordemaatregel van zeven dagen opsluiting in een afzonderingscel opgelegd, waarbij dagelijks aan klager
zou
worden gevraagd of hij terug wilde naar de afdeling. Op 19 april 2013 is de ordemaatregel omgezet in een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel, vanwege het bezit van drugs.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder c:
De directeur heeft bij het opstellen van het verweerschrift per abuis inlichtingen over
24 februari 2013, in plaats van over 23 februari 2013, verstrekt. De beklagrechter heeft hieruit afgeleid dat er fouten zijn gemaakt en dat niet uit te sluiten valt dat klager op 23 februari 2013 niet heeft gelucht. Dit oordeel van de beklagrechter is
onjuist. Alle gedetineerden krijgen elke dag de gelegenheid om een uur te luchten. Indien een gedetineerde, vanwege een uitzonderlijke omstandigheid, niet in de gelegenheid wordt gesteld te luchten, dan wordt dit altijd vermeld in de rapportage. In de
bijgevoegde rapportage van 23 februari 2013 staat niet dat klager niet in de gelegenheid is gesteld te luchten. Derhalve moet ervan uitgegaan worden dat klager op 23 februari 2013 de gelegenheid is geboden te luchten.
3. De beoordeling
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder a. overweegt de beroepscommissie het volgende. Op 26 april 2013 is aan klager een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een strafcel opgelegd. Klager stelt dat hij na afloop van die disciplinaire
straf – op 6 mei 2013 – heeft geconstateerd dat er goederen van hem, die op 26 april 2013 nog wel in zijn cel aanwezig waren, verdwenen waren. In beklag heeft hij een lijst overgelegd, waarop hij (handgeschreven) heeft genoteerd welke van zijn
eigendommen vermist (zouden) zijn. Klagers raadsman heeft in het beroepschrift van 15 augustus 2013 aangevoerd dat er een “duidelijk verschil [is] tussen de invoerlijsten en de uitvoerlijsten, zodat zonneklaar kan blijken dat er veel goederen gemist
worden.”. De directeur heeft ter zitting aangevoerd dat niet duidelijk is of – en zo ja, welke – goederen van klager weg zijn.
Klager en zijn raadsman hebben, hoewel klagers raadsman hiernaar in zijn beroepschrift expliciet verwijst, in beklag noch in beroep in- en uitvoerlijsten uit de locatie De Schie, de p.i. Breda en/of de p.i. Vught overgelegd. Evenmin heeft klager andere
stukken overgelegd op basis waarvan kan worden vastgesteld dat hij in de p.i. Breda in het bezit was van de goederen die hij beweert te missen. Mitsdien is de beroepscommissie van oordeel dat klager onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij deze
goederen op 26 april 2013 op zijn cel voorhanden had. Gelet op het vorenstaande oordeelt de beroepscommissie dat onvoldoende is komen vast te staan dat op 6 mei 2013 eigendommen van klager, die op 26 april 2013 nog wel op zijn (meerpersoons)cel
aanwezig
waren, verdwenen waren.
Overigens is de beroepscommissie, met de directeur, van oordeel dat het enkele gegeven dat op de invoerlijst minder goederen staan vermeld dan op de uitvoerlijst, niet zonder meer betekent dat er daadwerkelijk goederen vermist zijn.
Klager heeft nog aangevoerd dat hij zijn eigendommen niet in de kast in zijn meerpersoonscel heeft kunnen opbergen, omdat een hangslot en een sleutel ontbraken. Ten overvloede overweegt de beroepscommissie dienaangaande het volgende. De directeur heeft
zowel in beklag als in beroep aangevoerd dat op alle meerpersoonscellen afsluitbare kasten aanwezig zijn – hetgeen ondersteuning vindt in artikel 2.2 van de huisregels – en dat niet is gebleken dat er sloten en sleutels zijn besteld. De door klager
overgelegde verklaringen van medegedetineerden kunnen de beroepscommissie niet van het tegendeel overtuigen. Immers, uit de verklaring van medegedetineerde A. blijkt dat deze gedetineerde in de periode 2010/2011 in de p.i. Breda heeft verbleven. In de
verklaring van medegedetineerde S. is klagers naam later door een ander, dan die de verklaring heeft opgesteld, ingevuld.
Gelet op het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter, voor zover daartegen beroep is ingesteld, met aanvulling van de gronden bevestigen.
Ten overvloede adviseert de beroepscommissie de directeur om een gedetineerde, die na een verblijf in een straf- of afzonderingscel wordt overgeplaatst naar een andere cel of inrichting, zelf zijn eigendommen te laten verzamelen en inpakken.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder b. overweegt de beroepscommissie het volgende. Uit hetgeen ter zitting is aangevoerd maakt de beroepscommissie op dat de directeur, voorafgaande aan zijn beslissing tot plaatsing van klager in een
meerpersoonscel, de medische dienst heeft geraadpleegd met de vraag of klager geschikt is voor plaatsing in een meerpersoonscel en dat de directeur, toen klager bleef weigeren plaats te nemen in een meerpersoonscel, nogmaals de medische dienst en de
gedragsdeskundige om informatie heeft gevraagd omtrent klagers geschiktheid voor plaatsing in een meerpersoonscel. Dit is door klager niet betwist. De medische dienst en de gedragsdeskundige van de p.i. Breda, die op de hoogte waren van het feit dat
klager in de locatie De Schie een contra-indicatie had, hebben aan klager – de medische dienst zelfs tot tweemaal toe – geen contra-indicatie afgegeven. De beroepscommissie acht het, gelet op het vorenstaande, voldoende aannemelijk geworden dat de
directeur bij zijn beslissing tot plaatsing van klager in een meerpersoonscel – die hij na aanhoudende weigering van klager nog heeft heroverwogen – een zorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt, waarbij ook de inhoud van klagers penitentiaire dossier
is betrokken. Tegen deze achtergrond acht de beroepscommissie de beslissingen van de directeur van 16 en 17 april 2013 tot oplegging van de ordemaatregelen van plaatsing in een afzonderingscel niet onredelijk en onbillijk, nu klager zelf erom verzocht
in een afzonderingscel te worden geplaatst – daar hij niet in een meerpersoonscel wilde verblijven – en nu dagelijks aan klager is gevraagd of hij terug wilde naar de afdeling.
Overigens blijkt uit de inlichtingen van de directeur dat de ordemaatregel van 16 april 2013 niet ten uitvoer is gelegd en dat de ordemaatregel van 17 april 2013 na twee dagen is omgezet in een disciplinaire straf, vanwege het bezit van drugs.
De beroepscommissie zal het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden bevestigen.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder c. overweegt de beroepscommissie het volgende. De directeur heeft aangevoerd dat alle gedetineerden elke dag de gelegenheid krijgen om te luchten en dat, indien dit vanwege een uitzonderlijke omstandigheid
niet het geval is, dit altijd in een rapportage wordt vastgelegd. In de door de directeur overgelegde rapportage staat niet dat aan klager op 23 februari 2013 geen luchtmoment is aangeboden en ook niet dat klager, zoals hij in zijn klaagschrift heeft
gesteld, met een p.i.w.-er heeft gesproken over zijn luchtmoment. Overigens staat in de rapportage wel dat klager op 24 februari 2013 met een personeelslid heeft gesproken over zijn luchtmoment. Klager heeft gesteld dat een p.i.w.-er heeft toegegeven
dat hij klager is vergeten op te halen voor het luchtmoment en dat zijn celgenoot – medegedetineerde D. – dit kan bevestigen. Echter, klager heeft ter ondersteuning van dit standpunt geen stukken – bijvoorbeeld een schriftelijke verklaring van zijn
celgenoot – overgelegd.
Onder deze omstandigheden is de beroepscommissie van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat klager op 23 februari 2013 niet de gelegenheid is geboden te luchten. Het beroep van de directeur zal derhalve gegrond worden verklaard, de
uitspraak
van de beklagrechter zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van klager inzake de klachten als vermeld onder a. en b. ongegrond en bevestigt de uitspraken van de beklagrechter, voor zover daartegen beroep is ingesteld, met aanvulling van de gronden.
De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur inzake het beklag als vermeld onder c. gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 19 november 2013
secretaris voorzitter