nummer: 13/3251/GV
betreft: [klager] datum: 8 november 2013
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 27 september 2013 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.
2. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Klager heeft een procedure aangespannen tegen een psycholoog van de penitentiaire inrichtingen Veenhuizen. Hij is uitgenodigd om voor het regionaal tuchtcollege voor de gezondheidszorg (hierna: regionaal
tuchtcollege) te verschijnen. Klagers raadsman kan klager niet vertegenwoordigen omdat deze niet voldoende op de hoogte is van wat er zich afgespeeld heeft tussen klager en de psycholoog. Op deze wijze wordt klager het recht op een eerlijk proces
ontnomen.
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De noodzaak voor aanwezigheid bij de zaak voor het regionaal tuchtcollege is niet gebleken. Hij kan zich laten vertegenwoordigen.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Norgerhaven te Veenhuizen en de advocaat-generaal bij het ressortsparket te Arnhem hebben beide positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag mits dit plaats vindt onder strenge beveiliging.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van veertien jaar met aftrek, wegens doodslag. Aansluitend dient hij een vervangende hechtenis van 88 dagen op grond van de wet Terwee en een tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van
180
dagen te ondergaan. De wettelijk vroegst mogelijke einddatum van zijn detentie valt op of omstreeks 6 februari 2017.
Klager heeft om incidenteel verlof verzocht, omdat hij aanwezig wil zijn bij de hoorzitting van het regionaal tuchtcollege, waarvoor hij is opgeroepen. Op grond van artikel 21, eerste lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting kan
incidenteel verlof worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. Klager heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zijn aanwezigheid bij de hoorzitting van
het regionaal tuchtcollege noodzakelijk is. Uit de stukken is niet gebleken dat het regionaal tuchtcollege het noodzakelijk acht klager in persoon te horen. De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat klager ter zitting ook vertegenwoordigd kan
worden. Gelet op het vorenstaande kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
Overigens wijst de beroepscommissie op artikel 26, vierde lid aanhef onder c, van de Pbw, waarin is bepaald dat de directeur een gedetineerde in de gelegenheid kan stellen, onder door hem te stellen voorwaarden, de inrichting te verlaten teneinde een
gerechtelijke procedure bij te wonen indien de gedetineerde bij het bijwonen van de procedure een aanmerkelijk belang heeft en tegen het verlaten van de inrichting geen overwegend bezwaar bestaat. Gelet hierop kan klager bij de directeur een verzoek
indienen strekkende tot het mogen bijwonen van de hoorzitting van het regionaal tuchtcollege. Verschil tussen het tijdelijk verlaten van de inrichting op grond van artikel 26, vierde lid, Pbw en het tijdelijk verlaten van de inrichting bij wijze van
incidenteel verlof is dat bij verlof een ruimere vrijheid van beweging wordt toegestaan dan bij het tijdelijk verlaten van de inrichting op grond van artikel 26, vierde lid, van de Pbw.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en, mr. R.S.T. van Rossem-Broos leden, in tegenwoordigheid van M. van Aalst, secretaris, op 8 november 2013
secretaris voorzitter