Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1284/GV, 1 augustus 2002, beroep
Uitspraakdatum:01-08-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/1284/GV

betreft: [klager] datum: 1 augustus 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 28 juni 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 12 juni 2002 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Door klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Klager is in het verleden al dertien keer op verlof geweest. Twaalf keer is het verlof zonder enig probleem verlopen.De laatste keer is hij niet teruggekeerd van verlof omdat hij problemen had met de regelgeving. Hij heeft zich gemeld bij het politiebureau maar er was geen cel vrij en klager is weer naar huis gestuurd. Klager treft geen enkeleblaam en acht het niet terecht als dit een reden zou zijn om het verlof op dit punt af te wijzen. De recherche heeft een onderzoek ingesteld en daaruit is niet gebleken dat klager daadwerkelijk van plan was om iemand te gijzelen.Ook is niet gebleken van een relatie tussen klager en een medegedetineerde. Ondanks de ernstige beschuldigingen mocht klager gewoon weer terugkeren naar De Geerhorst. Klager is later overgeplaatst naar Scheveningen maar niet naar deBIBA maar naar de bgg-afdeling aldaar. In november 2001 heeft klager een medegedetineerde bedreigd en is terzake gestraft. Klagers cel is doorzocht en er is een klein gaatje gevonden in een muur dat naar een andere cel liep. Klagerwist daar niets van en is ook niet gestraft. Vervolgens is het wel een reden om zijn verlofaanvraag af te wijzen. Op klagers cel is een stuk visdraad aangetroffen. Na uitleg van klager is hij daarvoor niet gestraft maar wel wordtdit genoemd als een punt om het verlof af te wijzen. De informatie van het GRIP dat klager een personeelslid onder druk zou hebben gezet is niet juist, maar klager mag geen stukken inzien en dan wordt verdediging erg moeilijk. Aande hand van die informatie is wel besloten om zijn status 2 te handhaven en aan hem geen verlof te verlenen. Volgens de uitspraak van de Raad d.d. 22 maart 2000, B99/568, dient de beslissing op een verlofaanvraag gebaseerd te zijnop actuele informatie en adviezen. Veel informatie die is gebruikt om zijn verlof af te wijzen is oud of twijfelachtig. Er wordt helemaal niet gekeken naar klagers positieve gedrag in p.i. Nieuw Vosseveld. De afdeling daar heeft eenpositief advies gegeven voor verlof. Klager is van mening dat hij toch in aanmerking dient te komen voor verlof en heeft in het verleden bewezen dat zijn verlofdagen goed verlopen.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager is sinds 1983 onafgebroken in aanraking gekomen met politie en justitie en is meermalen veroordeeld tot veelal langdurige gevangenisstraffen. Klagers huidige detentie is aangevangen op 13 december 1996, aanvankelijk inverband met onder meer diefstal met geweld en bedreiging, afpersing, opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving en overtreding van de Wet wapens en munitie. Na een incidenteel verlof in 1998 is klager niet teruggekeerd naar deinrichting en tijdens de periode van ontvluchting heeft hij een nieuw delict gepleegd in verband met overtreding van de Opiumwet. Klager is hiervoor aangehouden op 29 januari 1999 en veroordeeld op 8 juli 1999 tot vijf jaargevangenisstraf. Het verloop van klagers detentie gaat gepaard met forse problemen. Tijdens klagers eerste verblijf in de penitentiaire inrichting (p.i.) Limburg-Zuid was er sprake van voornemen tot ontvluchting door middel vangijzeling van een personeelslid. Dit was de reden van klagers overplaatsing naar het bgg-regime. Klager is geplaatst op lijst 2 van vluchtgevaarlijke gedetineerden. Opnieuw geplaatst in De Geerhorst waren er aanwijzingen dat klagerzich bezig hield met handel in drugs, hetgeen geresulteerd heeft in een overplaatsing naar de BIBA van p.i. Haaglanden. Klagers gedrag in Scheveningen was aanleiding voor overplaatsing naar de b.g.g.-afdeling van p.i. Vught. Hijheeft verbaal agressief gedrag getoond naar personeel en een personeelslid van p.i. Haaglanden onder druk gezet; ernstige bedreigingen jegens een medegedetineerde; het aantreffen van een gat in de wand van klagers cel en het bezitvan een verboden voorwerp op cel. Tot op heden is er sprake van handhaving van klagers naam op lijst 2 van vluchtgevaarlijke gedetineerden.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de p.i. Nieuw Vossseveld heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Dordrecht heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen verlofverlening.
De politie Brabant Zuid-Oost heeft geen bezwaar tegen het verlenen van het gevraagde verlof.

3. De beoordeling
Klager ondergaat thans een gevangenisstraf van 5 jaar wegens medeplegen van opzettelijke overtreding van de Opiumwet. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 31 januari 2003.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers vierde verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Aan klager is incidenteel verlof verleend op 4 december 1998 en vervolgens is hij niet teruggekeerd van dit verlof. Tijdens zijn ontvluchting is door klager een nieuw delict gepleegd, namelijk opzettelijke overtreding van deOpiumwet, waarvoor hij is veroordeeld. Tijdens zijn huidige detentie is klager in verband met zijn gedrag meermalen overgeplaatst onder meer naar een b.g.g. regime en als gevolg van zijn gedrag is klager op lijst 2 vanvluchtgevaarlijken geplaatst.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve is de beslissing van de Ministerniet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a. en b. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december1998, nr. 733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 1 augustus 2002

secretaris voorzitter

Naar boven