Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/2306/GA, 29 oktober 2013, beroep
Uitspraakdatum:29-10-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/2306/GA

betreft: [klager] datum: 29 oktober 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 19 juli 2013 van de beklagcommissie bij de locatie Groot Bankenboschte Veenhuizen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 oktober 2013, gehouden in de locatie Norgerhaven te Veenhuizen, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.de Reus, [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de penitentiaire inrichtingen
Veenhuizen, en [...], juridisch medewerker bij voormelde inrichting.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft – voor zover in beroep aan de orde – een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een strafcel, wegens het gebruik van alcoholhoudende drank tijdens detentie.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager stelt zich op het standpunt dat hij dient te worden ontvangen in zijn beroep. Weliswaar is in eerste instantie een ‘pro-forma’ beroepschrift ingediend, maar dit is met gronden aangevuld binnen de daarvoor door de Raad gestelde termijn. Klager is
op de bewuste dag, het was Moederdag, buiten de inrichting naar de kerk geweest. Klager is bij terugkeer onderzocht aan lichaam en kleding. Klager had ’s middags, voorafgaand aan de alcoholcontrole, een mondspoelmiddel, te weten Listerine, gebruikt.
Hij
heeft toen, zoals hij overigens altijd doet, een deel van dat spoelmiddel ingeslikt. Klager wist dat Listerine alcohol bevat. Klager had dat middel aangeschaft in de inrichtingswinkel. Klager heeft dat gebruik overigens direct gemeld en daarbij ook
verzocht om een bloedonderzoek. Dat is hem geweigerd. Volgens de beklagcommissie heeft klager een risico genomen door Listerine te gebruiken. Uit het feit dat dit middel in de inrichtingswinkel te koop is, kan worden afgeleid dat dit middel voorhanden
mocht zijn en ook gebruikt mocht worden. Gelet daarop is de enkele uitkomst van de ademanalyse onvoldoende voor de oplegging van onderhavige disciplinaire straf. Als het gebruik strafwaardig zou zijn, zou de verkoop van dat middel niet moeten worden
toegestaan.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De directeur is primair van mening dat klager niet kan worden ontvangen in zijn beroep. Er is een zogenaamd ‘pro-forma’ beroepschrift ingediend zonder gronden. Dat is strijdig met het bepaalde in artikel 69 van de Pbw. De omstandigheid dat pas later de
gronden worden aangevuld, maakt dit volgens de directeur niet anders.
De directeur vindt het, als klagers stelling daaromtrent juist mocht zijn, wel vreemd dat Listerine in de beperkt beveiligde inrichting wordt toegelaten. Overigens geldt nog dat je het middel Listerine niet mag doorslikken, dat staat ook op de
verpakking. Indien het middel gebruikt wordt zoals bedoeld, dan zullen er geen problemen zijn ten aanzien van het alcoholgehalte. Klager heeft die middag twee ademtests ondergaan waartussen ruim tijd heeft gelegen. Bij de tweede test werd een
alcoholgehalte van 0,8 promille gemeten.

3. De beoordeling
Het beroep is tijdig ingediend. De omstandigheid dat klagers raadsman pas nadien, binnen de daarvoor gestelde termijn, de gronden voor het beroep nader heeft aangevuld, doet daaraan niet af. Klager is daarom ontvankelijk in zijn beroep.

Klager heeft op 12 mei 2013, naar aanleiding van de verdenking alcoholhoudende drank te hebben genuttigd, een ademtest moeten ondergaan. Die ademanalyse gaf, bij eerste meting, een alcoholgehalte van 0,9 promille en bij de tweede meting (na enkele
uren)
een alcoholgehalte van 0,8 promille aan. Naar aanleiding van dat aangetroffen promillage is aan klager onderhavige disciplinaire straf opgelegd.
Klager heeft bestreden alcoholhoudende drank te hebben genuttigd en aangegeven dat hij voorafgaand aan de ademanalyse zijn mond heeft gespoeld met Listerine, een in de inrichtingswinkel verkrijgbaar mondspoelmiddel dat alcohol bevat. Volgens vaste
gewoonte heeft klager toen ongeveer de helft van de gebruikte hoeveelheid ingeslikt. Dit zou het aangetroffen promillage verklaren.

De beroepscommissie acht die verklaring van klageronvoldoende aannemelijk. Het bij klager vastgestelde alcoholpromillage is daarvoor te hoog. Voor de hand ligt dan ook dat klager voorafgaand aan de ademanalyse alcoholhoudende drank heeft genuttigd, op
verdenking waarvan klager aan de ademanalyse is onderworpen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan hetgeen in beroep is aangevoerd, voor zover een en ander is komen vast te staan, niet leiden tot een ander oordeel dan dat van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard, met
bevestiging van de uitspraak van de beklagcommissie.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, drs. R.K. Boelens en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 29 oktober 2013

secretaris voorzitter

Naar boven