nummer: 13/2271/GA
betreft: [klager] datum: 29 oktober 2013
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 21 juni 2013 van de beklagcommissie bij de locatie Norgerhaven te Veenhuizen,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 7 oktober 2013, gehouden in de locatie Norgerhaven, zijn gehoord klager, [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Veenhuizen, en [...], juridisch medewerker bij
eerdergenoemde p.i.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van één dag opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens het niet deelnemen aan de arbeid terwijl hij niet arbeidsongeschikt was verklaard.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager heeft bij een inrichtingsmedewerker aangegeven dat hij zich ziek voelde. Die medewerker zou de medische dienst verwittigen. Klager heeft nog gevraagd of de ziekmelding aan de medische dienst was doorgegeven. Na enkele dagen, klager ging ervanuit
dat hij nog steeds als ziek gemeld stond, kwam een inrichtingsmedewerker die aan klager vroeg waarom hij niet naar de arbeid ging. Klager vertelde dat hij toch ziek was gemeld. Die medewerker is vervolgens een en ander gaan navragen en toen bleek dat
klager slechts voor één dag stond ziekgemeld. Vervolgens is er verslag gemaakt en bij de afhandeling gaf de directeur klager te kennen dat dit voor klagers eigen rekening kwam. Klager moest maar weten hoe met de ziekmeldingen om te gaan. Klager is
nooit
gezegd dat hij maar voor één dag zou zijn ziekgemeld. Klager is, nadat hij zich beter voelde, weer gaan werken.
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager is op 21 januari 2013 door de medische dienst ziek verklaard. Bij ziekmeldingen bezoekt de medisch dienst normaal gesproken de betreffende gedetineerde. In dit geval was er sprake van een lichte griepgolf en daarom heeft de medische dienst
klager
voor een dag arbeidsongeschikt verklaard. Volgens de directeur had klager kunnen weten dat hij op de tweede dag weer naar de arbeid had moeten gaan. Klager is vervolgens op 24 januari 2013 door een personeelslid aangesproken omdat hij niet naar de
arbeid ging. Daarvan is verslag opgemaakt en klager is daarvoor disciplinair gestraft. Klager is door het personeel gemeld dat hij slechts voor een dag arbeidsongeschikt verklaard was. De directeur is wel van mening dat het personeel al eerder actie
had
moeten nemen. Op22 en 23 januari 2013 heeft het personeel feitelijk gedoogd dat klager niet naar de arbeid ging.
3. De beoordeling
Als onweersproken kan worden vastgesteld dat klager van 21 tot 24 januari 2013 geen deel heeft genomen aan de arbeid. Voorts staat vast dat de medische dienst alleen voor 21 januari 2013 een arbeidsongeschiktheidsverklaring in verband met ziekte had
afgegeven. Klager is toen niet door de medische dienst gezien. Niet is door de directeur weersproken dat klager op 22 en 23 januari 2013 niet door een inrichtingsmedewerker is aangesproken op het feit dat hij – terwijl er geen
arbeidsongeschiktheidsverklaring was afgegeven voor die dag – niet deelnam aan de arbeid. Klagers stelling, dat hij er in redelijkheid vanuit kon gaan dat hij – zolang hij zich nog ziek voelde, de medische dienst hem niet had bezocht en hem niet is
medegedeeld dat hij voor slechts één dag arbeidsongeschikt was verklaard – niet naar de arbeid hoefde te gaan, is niet onbegrijpelijk. Dit klemt te meer daar de directie ter zitting in beroep heeft gemeld dat het personeel feitelijk heeft gedoogd dat
klager niet naar de arbeid ging. Gelet op de hiervoor vermelde omstandigheden is – op zijn minst
genomen – de schijn gewekt dat klager op 24 januari 2013 nog niet deel hoefde te nemen aan de arbeid. In dat licht bezien moet de bestreden beslissing van de directeur – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – als onredelijk en onbillijk
worden aangemerkt. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard.
De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming en zal de hoogte daarvan vaststellen op € 7,50.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 7,50.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, drs. R.K. Boelens en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 29 oktober 2013
secretaris voorzitter