Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/2328/GA, 29 oktober 2013, beroep
Uitspraakdatum:29-10-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/2328/GA

betreft: [klager] datum: 29 oktober 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 5 juli 2013 van de beklagcommissie bij de locatie Norgerhaven te Veenhuizen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 oktober 2013, gehouden in de locatie Norgerhaven, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsmanmr. J.M. Keizer, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Veenhuizen en [...], juridisch
medewerker bij voormelde p.i.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in eenafzonderingscel voor de duur van twee dagen, met cameratoezicht, wegens de verdenking van het inslikken van contrabande

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager is inmiddels vier jaar gedetineerd. Klager verbleef eerder in de p.i. Hoogeveen, waar hij arbeidsongeschikt was verklaard. Na zijn overplaatsing naar Norgerhaven kreeg klager te horen dat hij wel moest werken. Klager keerde op de bewuste dag
terug vanuit de werkzaal naar de verblijfsafdeling. Hij liep daarbij langs personeel met honden. Een van deze honden sloeg toen aan. Klager kreeg van het personeel te horen dat hij mee moest. Op dat moment kreeg klager een hoestaanval. Klager deed bij
het hoesten een hand voor zijn mond. Het personeel heeft vervolgens verklaard dat zij gezien zouden hebben dat klager iets had ingeslikt. Dat klopt echter niet. Klager heeft niets ingeslikt. Hij was enkel beleefd door een hand voor zijn mond te houden.
Klager had toen wel een bolletje hasj in zijn zak, dat had hij op de werkzaal gekocht. Klager kon toen niets hebben ingeslikt. Om dergelijke dingen in te slikken heb je immers water of een beetje vocht nodig. Dat had klager niet. Klager stelt zich op
het standpunt dat hij naar aanleiding van het verslag niet is gehoord. Ook heeft hij dat verslag niet gekregen. Klager vindt dat er te snel is gekozen voor de ordemaatregel van afzondering en de cameraobservatie. De bewaarder had eerst in gesprek
moeten
gaan, dan had klager een en ander kunnen uitleggen.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
In klagers zak is bij controle een hoeveelheid hasj aangetroffen. Daarnaast had het personeel de indruk dat klager iets had ingeslikt toen hij werd aangesproken naar aanleiding van het aanslaan van de drugshond. Vervolgens is, om alle risico te
vermijden, besloten om klager onder cameratoezicht te plaatsen. De directeur is van mening dat er sprake was van een voldoende ernstig vermoeden. Het verslag is aan klager aangezegd en binnen twee uur na het aanzeggen is klager door de directeur
gehoord. Een en ander wordt duidelijk uit het verslag en de mededeling van de beslissing tot oplegging van de ordemaatregel en het cameratoezicht.

3. De beoordeling
Klager is op 11 april 2013 in afzondering geplaatst, in een afzonderingscel, met cameratoezicht in verband met de verdenking dat hij contrabande had ingeslikt.
De beroepscommissie stelt voorop dat uit de inlichtingen van de directeur voldoende aannemelijk wordt dat klager, nadat bij een controle op de aanwezigheid van (soft)drugs een daarbij gebruikte opsporingshond aansloeg bij klager, zijn hand voor de mond
heeft gebracht en de verdenking heeft gewekt iets te hebben ingeslikt. Die verdenking werd – zo verstaat de beroepscommissie – nog versterkt doordat klager bij een onderzoek aan lichaam en kleding softdrugs voorhanden bleek te hebben. Gelet daarop kon
de directeur, mede gelet op het belang van de veiligheid voor klager en in het kader van onderzoek naar de feiten waarop de verdenking betrekking had, in redelijkheid besluiten klager de onderhavige ordemaatregel alsmede het cameratoezicht op te
leggen.
De omstandigheid dat tijdens het verblijf in de afzonderingscel uiteindelijk niet is gebleken dat klager contrabande heeft ingeslikt, doet daaraan niet af.
Door en namens klager is nog aangevoerd dat het aan de ordemaatregel ten grondslag liggende verslag niet zou zijn aangezegd aan klager en dat klager niet zou zijn gehoord. Dit verweer wordt verworpen. Uit de schriftelijke mededelingen (van het verslag
en de oplegging van de ordemaatregel) wordt voldoende aannemelijk dat het verslag op
11 april 2013 omstreeks 12.00 uur aan klager is aangezegd en dat hij op die dag omstreeks 14.00 uur door de directeur is gehoord.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan daarom – voor zover een en ander is komen vast
staan – niet leiden tot een andere uitspraak dan die van de beklagcommissie. De uitspraak van de beklagcommissie zal daarom worden bevestigd, met aanvulling van gronden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, drs. R.K. Boelens en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 29 oktober 2013

secretaris voorzitter

Naar boven