Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/2339/GA, 29 oktober 2013, beroep
Uitspraakdatum:29-10-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/2339/GA

betreft: [klager] datum: 29 Oktober 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. Y. Karga, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 19 juli 2013 van de beklagcommissie bij de locatie Norgerhaven

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 oktober 2013, gehouden in de locatie Norgerhaven te Veenhuizen, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. Y. Karga, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de penitentiaire
inrichtingen
(p.i.) Veenhuizen en [...], juridisch medewerker bij voormelde p.i.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel,
wegens – kortweg – fraude bij gelegenheid van een urinecontrole.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
Klager heeft verzocht om het horen van een tweetal getuigen. Graag verneemt hij de beslissing van de beroepscommissie op dat verzoek. In de mededeling van de bestreden beslissing staat dat klager tegenover de directeur, bij gelegenheid van het horen,
niet zou hebben aangegeven wat er tijdens het weekeinde was gebeurd. Klager bestrijdt dat. Daarnaast was zijn medische situatie in de inrichting bekend. Klager wist dat hij een urinecontrole zou krijgen na het weekeindverlof. Klager had in het
weekeinde
grote dorst, dat is een onderdeel van zijn ziektebeeld. Hij wist dat dit vele drinken gevolgen kon hebben voor de uitslag van de urinecontrole. Klager heeft dat toen niet gemeld, eigenlijk is hij dat toen vergeten. Hij heeft een en ander vervolgens wel
duidelijk uitgelegd aan de directeur. Klager heeft af en toe een zogenaamde ‘woestijndorst’. Mogelijk heeft hij in het weekeinde verkeerd gegeten, waardoor die dorst is ontstaan. Klager heeft die ‘woestijndorst’ niet continu. In de periode voorafgaand
aan de urinecontrole heeft klager met de inrichtingsarts gesproken en daarbij gevraagd of hij niet kon overgaan op een andere medicatie. Klager is van mening dat de inrichtingsarts over de uitslag van de urinecontrole had moeten worden geraadpleegd.
Klager heeft schriftelijk al verzocht om een inrichtingsmedewerker en de directeur als getuige te horen. Klagers ziektebeeld is in de inrichting bekend. Klager heeft tegenover de inrichtingsarts aangegeven dat hij veel problemen had met de medicatie.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager heeft eerder urinecontroles ondergaan en had dit keer voor de controle te veel water gedronken. De uitslag van de urinecontrole levert voor de directeur voldoende verdenking op voor het plegen van fraude bij die urinecontrole. Mogelijk had
klager
aandrang om veel te drinken. Dat is echter ten aanzien van hem geen algemeen bekend feit binnen de inrichting. Klager is zelf verantwoordelijk voor de uitslag. Het had op zijn weg gelegen tijdig melding te maken van zijn probleem. Klager staat niet
bekend als drugsgebruiker. Duidelijk is overigens dat het verslag niet is aangezegd door de rapporteur. Toen klager terugkeerde op de verblijfsafdeling heeft een personeelslid kennelijk aan klager gemeld dat naar aanleiding van de uitslag van de
urinecontrole verslag was opgemaakt.

3. De beoordeling
Artikel 50, eerste lid, van de Pbw, luidt als volgt:
-1. Indien een ambtenaar of medewerker constateert dat een gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming en hij voornemens is
daarover aan de directeur schriftelijk verslag te doen, deelt hij dit de gedetineerde mede.

De strafoplegging door de directeur geschiedt op basis van dit verslag.Vast staat dat het verslag, dat tot onderhavige disciplinaire straf heeft geleid, niet aan klager is aangezegd door de ambtenaar of medewerker die het verslag heeft opgemaakt.

Het aanzeggen van het verslag,dat dient te geschieden voorafgaand aan het opstellen ervan, is een wezenlijk element van de strafprocedure, aangezien de gedetineerde zich op zijn verdediging ten overstaan van de directeur moet kunnen voorbereiden en
niet
door de strafoplegging mag worden overrompeld.

Door het verslag niet aan te zeggen, is klager in zijn belangen geschaad. De verklaring van de directeur dat een personeelslid later kennelijk aan klager heeft gemeld dat naar aanleiding van de uitslag van de urinecontrole verslag was opgemaakt, is
onvoldoende, want te vaag, om dit verzuim te herstellen.

Hetgeen hiervoor is overwogen maakt dat de bestreden beslissing van de directeur, nu niet is voldaan aan de wettelijke eis van artikel 50, eerste lid, van de Pbw, is genomen in strijd met de wet. De uitspraak van de beklagcommissie kan daarom niet in
stand blijven en het beklag dient alsnog gegrond te worden verklaard.

Nu het beroep op voormelde grond gegrond wordt verklaard, behoeven de overige in beroep aangevoerde verweren geen beantwoording meer. Ook is er geen noodzaak meer om de door klager verzochte getuigen te horen. Dat verzoek wordt daarom afgewezen.

De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie wijst het verzoek om horen van getuigen af.
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Bepaalt dat geen tegemoetkoming wordt toegekend.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, drs. R.K. Boelens en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 29 oktober 2013

secretaris voorzitter

Naar boven