nummer: 13/1787/GA
betreft: [klager] datum: 28 oktober 2013
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.L. van Gaalen, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 27 mei 2013 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 27 september 2013, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel, is gehoord mevrouw mr. A.A. Holleeder, kantoorgenoot van klagers raadsman.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
De directeur van de locatie Zuyder Bos heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
De beroepscommissie heeft op 1 oktober 2013 nadere vragen gesteld aan de directeur van de locatie Zuyder Bos. Bij brief van mailbericht van 11 oktober 2013 heeft de directeur deze vragen beantwoord en heeft hij nadere stukken overgelegd. Klager en zijn
gemachtigde zijn in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft een disciplinaire straf van acht dagen opsluiting in een strafcel, wegens de vondst van een mobiele telefoon, het hebben van fysiek contact met het personeel en het zich trachten te onttrekken aan het toezicht door weg te lopen.
De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager ontkent een mobiele telefoon in zijn bezit te hebben gehad. Ten onrechte wordt gesteld dat een medewerker klager heeft gezien met een telefoon in
zijn cel. Deze medewerker is in de verblijfsruimte van klager geweest en heeft gesteld dat klager een telefoon zou hebben. Nadat klager dit heeft ontkent heeft de medewerker klager vastgepakt. Klager ontkent dan ook dat hij fysiek contact heeft gemaakt
met een medewerker. Hij heeft getracht zich te onttrekken aan het jegens hem gepleegde geweld door de medewerker door weg te lopen. Klager heeft geen telefoon aan een medegedetineerde overgedragen. De telefoon die uiteindelijk door het personeel is
aangetroffen is nimmer in het bezit van klager geweest. Klager verzoekt de verklaringen van twee medegedetineerden op te vragen, deze zullen mogelijk ontlastend voor klager zijn.
Ter zitting is namens klager verklaard dat een medegedetineerde, een zekere ‘[...]’, heeft verklaard dat de aangetroffen telefoon van hem is. Verzocht wordt om deze verklaring op te vragen bij de directeur nu deze niet in de procedure is ingebracht. In
dit kader wordt verwezen naar de uitspraak van de beroepscommissie met kenmerk 13/1394/GA. Tot slot is aangevoerd dat de verslaglegging van het horen van klager ontbreekt, dit betreft een formeel gebrek.
De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep gehandhaafd. Hij heeft benadrukt klager te hebben gehoord voor de oplegging van de disciplinaire straf. In antwoord op de op 1 oktober 2013 aan hem gestelde vragen
heeft de directeur verklaard dat er geen verklaringen van andere gedetineerden op schrift zijn gesteld. Een medegedetineerde heeft verklaard dat de telefoon van hem was. Zowel de gedetineerde die de celdeur blokkeerde als de gedetineerde die de
telefoon
heeft weggegooid zijn disciplinair gestraft. Tevens heeft de directeur twee aanvullende verklaringen overgelegd van de betrokken inrichtingsmedewerkers. Uit deze verklaringen blijkt eenduidig dat beide medewerkers hebben gezien dat klager aan het
telefoneren was in zijn cel. Ook is hierin uiteengezet dat en hoe zij hebben waargenomen dat klager deze telefoon heeft overgedragen aan een medegedetineerde, die vervolgens de telefoon in de prullenbak heeft gegooid. Daar is deze aangetroffen door de
medewerkers.
3. De beoordeling
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie.
De gemachtigde van klager heeft ter zitting aangevoerd dat zij had vernomen dat een medegedetineerde had verklaard dat de telefoon in kwestie van hem was. Dit is inmiddels bevestigd door de directeur. Dit laat echter onverlet dat de beroepscommissie
het
voldoende aannemelijk acht, gelet op het dossier, het verhandelde ter zitting alsmede de overgelegde verklaringen van de inrichtingsmedewerkers, dat klager in strijd met de geldende regels heeft getelefoneerd met deze telefoon. De directeur heeft dan
ook in redelijkheid kunnen beslissen aan klager de opgelegde disciplinaire straf op te leggen.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, J.G.A. van den Brand en ing. M.J. Mulders, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. Nauta, secretaris, op 28 oktober 2013
secretaris voorzitter