Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/3399/STA en 13/3427/STA, 17 oktober 2013, schorsing
Uitspraakdatum:17-10-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/3399/STA en 13/3427/STA

betreft: [klager] datum: 17 oktober 2013

De voorzitter van de beroepscommissie uit de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschriften, ingediend door mr. P. Scholte, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in FPC De Kijvelanden te Poortugaal, verder de inrichting te noemen.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 64 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van het hoofd van de inrichting van 11 oktober 2013, inhoudende het ex
artikel 26 Bvt onder dwang toedienen van medicatie, respectievelijk de beslissing van het hoofd van de inrichting van 15 oktober 2013, inhoudende het toepassen van een dwangbehandeling als bedoeld in artikel 16b, onder b, Bvt.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van de klaagschriften van 16 oktober 2013 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van het hoofd van voornoemde inrichting van 17 oktober 2013.

1. De standpunten
Verzoeker heeft zijn verzoeken als volgt toegelicht.
Het onder dwang toedienen van medicatie is onvoldoende gemotiveerd en vormt daarom een zeer ingrijpende inbreuk op het privéleven en de onschendbaarheid van het lichaam, waardoor sprake is van schending van de artikelen 8 en 3 EVRM.
Uit de motivering van de beslissing ex artikel 26 Bvt komt onvoldoende naar voren op basis waarvan wordt geconcludeerd dat verzoeker een acute dreiging voor anderen en zichzelf vormt en het volstrekt noodzakelijk is dat ter afwending daarvan onder
dwang
medicatie moet worden toegediend. Verzoeker betwist ten stelligste dat hij een dreigende houding naar het personeel zou aannemen. Hij verblijft niet op de afdeling en heeft nagenoeg geen contact met anderen. De inrichting zegt dat sprake is van een
onbelemmerde escalatie in een maniforme psychotische opwindingstoestand die verzoeker dreigt uit te putten en zijn geestelijke en lichamelijke gezondheid totaal ondermijnt, maar onderbouwt dat niet. Mogelijk komt verzoeker geagiteerd over, maar dat
heeft als reden dat hij ten onrechte op zijn kamer is afgezonderd nadat hij enige tijd geleden had geweigerd medicatie in te nemen.
Uit de motivering van de beslissing ex artikel 16b, onder b, Bvt komt niet voldoende naar voren dat aan het gevaarscriterium is voldaan. Verder is niet voldaan aan de wettelijke vereisten van overleg met de arts, hoofd behandelaar van de afdeling en de
behandelend psychiater en zijn de behandelingsmiddelen niet opgenomen in het behandelplan. Ook inhoudelijk kan verzoeker zich niet vinden in de bestreden beslissing. Het argument van de inrichting dat verzoeker enige tijd medicatie weigert terwijl
adequate medicamenteuze behandeling essentieel in het risicomanagement is, is algemeen geformuleerd en lijkt meer te zien op een a-dwangbehandeling. Het argument dat sprake zou zijn van psychisch afglijden met een geleidelijke groei van arrogantie en
een agressieve lading en vervolgens een exacerbatie van de stoornis in maniform psychotische zin, waarbij een forse dreiging van verzoeker zou zijn uitgegaan, is niet gemotiveerd. Niet is aangegeven waarop die conclusie is gebaseerd. Verzoeker betwist
ten stelligste dat hij een dreigende houding naar medewerkers van de inrichting heeft aangenomen. Na het stoppen met medicatie heeft bij hem wel een gedragsverandering plaatsgevonden, maar relevant is dat agressie is uitgebleven. Tenslotte maakt
verzoeker bezwaar tegen de in de beslissing genoemde termijn van drie maanden, omdat niet is gemotiveerd waarom het beoogde resultaat niet met een kortere termijn kan worden bereikt.
In het licht van het vorenstaande wordt verzocht de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissingen te schorsen totdat een juridische toetsing door de beklagcommissie is gedaan en op het beklag is beslist.

Uit de inlichtingen van het hoofd van de inrichting komt het volgende naar voren.
Op 4 oktober 2013 is in het multidisciplinaire team besproken te starten met een a-dwangbehandeling omdat het zonder medicatie niet mogelijk wordt geacht verzoeker binnen redelijke termijn terug te brengen in de maatschappij. Verzoeker heeft zich
bereid
verklaard mee te werken aan een onderzoek tot voorwaardelijke beëindiging van zijn tbs, maar weigert medicatiegebruik en samenwerking. Het niet innemen van medicatie leidt tot een psychisch afglijden waarbij geleidelijk een arrogantie en agressieve
lading bij hem groeien. Zijn psychische toestand verslechterde, waarbij hij in toenemende mate dreigend in het contact met de staf werd en niet tot nauwelijks contact aanging. Verzoeker was oninschatbaar en oninvoelbaar geworden. Op 10 oktober 2013
staat hij neus aan neus met eens staflid, uit verzoeker zich dwingend, met harde stem en dreigende ondertoon, puilen zijn ogen uit, passeert hij de staf en trekt met geweld de deur dicht.
Op 11 oktober 2013 was de dreiging zo groot geworden dat verzoeker niet meer veilig was te benaderen zonder extreme beveiligingsmaatregelen. Op 11 oktober 2013 is verzoeker daarom overgebracht naar de separeerkamer en is hem rond 14.00 uur ex artikel
26
Bvt eenmalig onder dwang medicatie toegediend. Vanwege de noodsituatie waarin verzoeker verkeerde en de dreiging van agressie kon niet 24 uur worden gewacht met de toediening van de medicatie. Dit ingrijpen heeft niet geleid tot vrijwillige inname van
medicatie door verzoeker, terwijl zijn toestand kritiek bleef. Op 15 oktober 2013 is daarom vervolgens besloten tot een b-dwangbehandeling als bedoeld in artikel 16b, onder b, Bvt.
Ter vaststelling van het gewijzigde behandelingsplan heeft de psychiater op 12 oktober 2013 een medische verklaring afgegeven over de noodzaak tot het voortzetten van de medicamenteuze behandeling na de noodingreep van 11 oktober 2013. Deze verklaring
is op 15 oktober 2013 besproken in de Commissie Dwangbehandeling. De noodzaak tot het inzetten van een b-dwangbehandeling is daarin bevestigd. Vervolgens heeft het plaatsvervangend hoofd van de inrichting klager gehoord en beslist tot het toepassen van
een b-dwangbehandeling. Deze beslissing is vatbaar voor schorsing, omdat de medicatie op dit moment nog niet is toegediend, maar wel uiterlijk op 17 oktober 2013 moet worden toegediend. Het verzoek dient te worden afgewezen, nu het voortzetten van
medicamenteuze behandeling absoluut noodzakelijk is om gevaar te voorkomen en tevens te voorkomen dat verzoeker langdurig in de separeer dan wel afzondering zal moeten verblijven. In het verleden heeft medicatie een gunstig effect op verzoeker gehad,
waardoor hij deel kon nemen aan therapieën en zich door de kliniek kon begeven en uitzicht op resocialisatie is ontstaan. De inrichting hoopt verzoeker weer snel terug te krijgen in zijn behandelingstraject en zo spoedig mogelijk over te kunnen gaan op
vrijwillige medicatie inname.

2. De beoordeling
Met betrekking tot het verzoek ten aanzien van de beslissing van 11 oktober 2013 overweegt de voorzitter het volgende.
De voorzitter stelt vast dat de bestreden beslissing van 11 oktober 2013 nog diezelfde dag ten uit voer is gelegd, derhalve al voordat het schorsingsverzoek en klaagschrift zijn ingediend. Schorsing kan daarom niet meer leiden tot het door verzoeker
beoogde resultaat.
Het schorsingsverzoek dient daarom in zoverre te worden afgewezen.

Met betrekking tot het verzoek ten aanzien van de beslissing van 15 oktober 2013 overweegt de voorzitter het volgende.
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van een beslissing van het hoofd van de inrichting slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de
orde is daarom slechts de vraag of de bestreden beslissing in strijd is met de wet dan wel zodanig onredelijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van die beslissing van het hoofd van de inrichting.
Dienaangaande overweegt de voorzitter het volgende.

Op grond van artikel 16b, onder b, Bvt kan het hoofd van de inrichting beslissen tot het toepassen van een zogenaamde b-dwangbehandeling, indien dit naar het oordeel van een arts, die doorgaans de behandelend psychiater zal zijn, volstrekt noodzakelijk
is om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de verpleegde binnen de inrichting doet veroorzaken af te wenden.
Vast staat dat de bestreden beslissing is genomen door het plaatsvervangend hoofd van de inrichting. In de toelichting van de arts/psychiater van 12 oktober 2013 en de reactie op het schorsingsverzoek van 17 oktober 2013 is duidelijk beschreven dat en
waarom naar zijn oordeel het starten van een b-dwangbehandeling noodzakelijk is om acuut dreigend gevaar vanuit verzoekers stoornis voor verzoeker en zijn omgeving af te wenden en er geen andere alternatieven dan ongewenste langdurige afzondering of
separatie mogelijk zijn. De voorzitter begrijpt dat met deze schriftelijke toelichting de wijziging van het behandelingsplan is gerealiseerd en gaat er daarom vanuit dat deze toelichting daaraan gehecht zal zijn totdat het behandelingsplan zelf
daadwerkelijk is gewijzigd. Bij deze stand van zaken voldoet de beslissing naar het voorlopig oordeel van de voorzitter aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit en zijn er geen redenen voor schorsing van de tenuitvoerlegging van de
beslissing.
Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

3. De uitspraak
De voorzitter wijst de verzoeken af.

Aldus gegeven door mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 17 oktober 2013

secretaris voorzitter

Naar boven