Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/3418/STA, 18 oktober 2013, schorsing
Uitspraakdatum:18-10-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/3418/STA

betreft: [klager] datum: 18 oktober 2013

De voorzitter van de beroepscommissie uit de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. F. van Baarlen, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder de inrichting te noemen.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 64 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van het hoofd van de inrichting van 14 oktober 2013, inhoudende het
toepassen van een b-dwangbehandeling als bedoeld in artikel 16b, onder b, Bvt.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 16 oktober 2013 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van het hoofd van voornoemde inrichting van 17 oktober 2013.

1. De standpunten
Verzoeker heeft zijn verzoek als volgt toegelicht.
Er is onvoldoende grond om verzoeker onder dwang medicatie toe te dienen. In de vorige kliniek was sprake van een gelijkluidende diagnose en heeft hij geen (dwang)medicatie gekregen. Verzoeker is recent overgeplaatst naar de inrichting en heeft
daartegen beroep ingediend. De omstandigheid dat na zijn overplaatsing met de nieuwe behandelaren een nieuw evenwicht zal moeten worden gezocht, staat er niet aan in de weg de behandeling op dezelfde voet voort te zetten.

Uit de inlichtingen van het hoofd van de inrichting komt het volgende naar voren.
Verzoeker is gediagnosticeerd met een waanstoornis van het paranoïde type. Zijn indexdelict betreffende zijn ex-vriendin houdt verband met zijn volstrekte overtuiging dat zijn ex-vriendin betrokken is bij een omvangrijk kinderpornonetwerk en dat zij in
dat kader hun dochter seksueel heeft misbruikt.
Hij was aanvankelijk opgenomen in de Oostvaarderskliniek, waar hij zich ziet als een slachtoffer van een omvangrijk complot. Hij houdt psychiaters en psychologen verantwoordelijk voor de dood van zijn dochter. Zodra zijn tbs en behandeling ter sprake
komen, scheldt hij en uit hij dreigementen richting hen. Het gebruik van antipsychotica is aangewezen, maar verzoeker weigert inname.
Na overplaatsing naar de Van Mesdag is sprake van vijandigheid naar zijn behandelaars in de vorm van schelden en dreigementen, waarbij hij zegt dat zij de kogel kunnen krijgen. Zodra het onderwerp medicatie aan de orde komt, uit verzoeker zeer ernstige
doods-bedreigingen richting zijn behandelcoördinator. Zo geeft hij aan dat “de sociotherapie niet raar moet opkijken als zijn behandelaar op een dag dood voor de poort ligt” en dat “hij in staat is om mannetjes op zijn behandelaar af te sturen”.
Verzoeker heeft vanuit zijn stoornis geen besef van noch zicht op zijn waan. Er wordt een toename in waanstoornis geconstateerd. Hij geeft aan in het verleden een prominente rol in de onderwereld te hebben gespeeld en dat hij nu als spion voor de
geheime dienst werkt. Wanneer hij met elementen betreffende zijn waan wordt geconfronteerd, komt verzoeker tot ernstige verbale agressie. Daarbij is zijn woede continu voelbaar. Het behandelteam schat in dat bij oplopende stress en spanningen de kans
op
delictgevaar snel toeneemt, waardoor gevaar bestaat voor de gezondheid en veiligheid van anderen. Gebruik van anti-psychotica is volstrekt noodzakelijk, maar verzoeker geeft in gesprekken daarover met dreigende toon aan pertinent geen medicatie te
willen en fysiek geweld te zullen gebruiken als een dwangtraject wordt ingezet. Als verzoeker medicatie blijft weigeren, zal hij geleidelijk aan meer door zijn wanen worden gestuurd waarbij hij behandelaren mee zal nemen in zijn waansysteem en er een
groot risico op herhaling van een ernstig delict is. Dit risico kan slechts worden afgewend middels langdurig gebruik van een anti-psychoticum in stabiele dosering en adequate spiegels. Nu er met verzoeker geen overeenstemming is te bereiken over het
medicatiebeleid, blijft er geen andere mogelijkheid over om het gevaar af te wenden dan het starten van een dwangbehandeling door middel van medicatietoediening. Dit is besproken in de Commissie Voorbehouden Beslissingen. Verzoeker is op 14 oktober
2013
in het kader hiervan gehoord en schriftelijk geïnformeerd. In afwachting van de uitspraak op het schorsingsverzoek wordt vooralsnog niet gestart met het dwangtraject.

2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van een beslissing van het hoofd van de inrichting slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de
orde is daarom slechts de vraag of de bestreden beslissing in strijd is met de wet dan wel zodanig onredelijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van die beslissing van het hoofd van de inrichting.
Dienaangaande overweegt de voorzitter het volgende.

Op grond van artikel 16b, onder b, Bvt kan het hoofd van de inrichting beslissen tot het toepassen van een zogenaamde b-dwangbehandeling, indien dit naar het oordeel van een arts, die doorgaans de behandelend psychiater zal zijn, volstrekt noodzakelijk
is om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de verpleegde binnen de inrichting doet veroorzaken af te wenden.
De voorzitter stelt vast staat dat de bestreden beslissing is genomen door het plaatsvervangend hoofd van de inrichting op basis van het oordeel van het behandelteam, waarvan de behandelend psychiater deel uit maakt, over het voor verzoeker
noodzakelijke behandelplan. In de reactie op het schorsingsverzoek van 17 oktober 2013 is duidelijk beschreven waarom het starten van een b-dwangbehandeling noodzakelijk is om acuut dreigend gevaar vanuit verzoekers waanstoornis voor behandelaren af te
wenden. Verzoeker is medicatie voor vrijwillige inname aangeboden en er zijn gesprekken met hem over de noodzaak van medicatiegebruik gevoerd. De voorzitter begrijpt dat er volgens het behandelteam, gelet op de groeiende waanstoornis en het daaruit
dreigende gevaar, geen alternatieven voor een medicamenteuze dwangbehandeling zijn. Bij deze stand van zaken voldoet de beslissing naar het voorlopig oordeel van de voorzitter aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit en zijn er geen redenen
voor schorsing van de tenuitvoerlegging van de beslissing.
Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gegeven door mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 18 oktober 2013

secretaris voorzitter

Naar boven