Nummer : 13/2503/SGA
Betreft :[klager] datum: 12 augustus 2013
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. I.N. Weski, namens
[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie De Schie te Rotterdam.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van – zo verstaat de
voorzitter – 20 juni 2013, inhoudende de oplegging van een aantal toezichtmaatregelen voor de duur van zes maanden, ingaande op 20 juni 2013 en eindigend op 20 december 2013, in verband met verzoekers plaats en status op de lijst van gedetineerden met
een vlucht- / maatschappelijk risico (de GVM-lijst).
De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 26 juni 2013 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 6 en 9 augustus 2013.
1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
In het kader van het toezicht bij gedetineerden met een vlucht- / maatschappelijk risico kan de directeur een aantal toezichtmaatregelen opleggen. Bij de oplegging daarvan dient naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – tenminste – aan de
navolgende eisen te worden voldaan.
De directeur dient, alvorens tot oplegging van de maatregelen over te gaan, de betreffende gedetineerde te horen;
de directeur dient bij de oplegging van de toezichtmaatregelen een eigen belangenafweging te maken; en
de directeur dient (tenminste) maandelijks te toetsen of de noodzaak van voortduring van de toezichtmaatregelen nog aanwezig is.
Uit de inlichtingen van de directeur noch uit de bestreden beslissing komt naar voren dat verzoeker is gehoord voorafgaand aan de oplegging van de onderhavige toezichtmaatregelen. Daarnaast valt uit de mededeling van oplegging van de
toezichtmaatregelen
noch uit de inlichtingen van de directeur af te leiden dat de directeur een eigen belangenafweging heeft gemaakt terwijl tenslotte ook niet is gebleken van een maandelijkse beoordeling van de noodzaak van voortduring van die toezichtmaatregelen. Gelet
hierop dient de bestreden beslissing van de directeur – nog steeds naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – te worden geacht te zijn genomen in strijd met de wet. Het verzoek zal daarom worden toegewezen en de tenuitvoerlegging van de bestreden
beslissing zal met onmiddellijke ingang worden geschorst.
2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het beklag zal hebben beslist.
Aldus gedaan door mr. A.G. Coumans, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 12 augustus 2013.
secretaris voorzitter