Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/1704/GA, 10 oktober 2013, beroep
Uitspraakdatum:10-10-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/1704/GA

betreft: [klager] datum: 10 oktober 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 23 april 2013 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Zwolle Zuid 1

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 3 september 2013, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Lelystad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw,
mr. T.S.S. Overes, en de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de locatie Zwolle Zuid 1, [...].

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft een disciplinaire straf van twee dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, omdat klager met zijn uitlatingen jegens het personeel de orde en veiligheid in de inrichting heeft verstoord.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft geen uitlatingen gedaan, waarmee hij de orde en veiligheid in de inrichting heeft verstoord. Klager betwist dat hij zich, zoals de
beklagrechter heeft overwogen, suggestief heeft uitgelaten jegens het personeel. Nadat hij had geconstateerd dat zijn telefoonkaarten waren verdwenen, heeft hij bij de personeelsleden die zijn cel hebben geïnspecteerd, gevraagd of zij iets van die
telefoonkaarten afwisten. Hij was hierbij erg rustig. Hij was niet agressief en heeft niet gescholden. Hetgeen in het rapport staat klopt grotendeels. Klager heeft inderdaad gezegd dat het personeel ook telefoonkaarten van de cel van een
medegedetineerde heeft gehaald. Dit is slechts een constatering en geen beschuldiging. Er worden bij celinspecties wel vaker spullen van cellen gehaald. Klager heeft nooit gezegd dat het personeel steelt. Klager vraagt zich af wat hij anders had kunnen
doen dan netjes om opheldering vragen bij de medewerkers. Dat klager suggestieve uitlatingen heeft gedaan is een onjuiste interpretatie van klagers woorden. Daarbij komt dat er tijdens het gesprek tussen klager en het personeel geen medegedetineerden
aanwezig waren. Bovendien moeten personeelsleden in een justitiële inrichting, uit hoofde van hun functie, meer kritiek kunnen verdragen dan privépersonen (verwezen wordt naar het arrest van het EHRM van 11 december 2005, Yankov tegen Bulgarije en de
uitspraak van de beroepscommissie met kenmerk 04/2943/GA). Overigens is het rapport niet aan klager aangezegd. In het rapport staan tegenstrijdigheden, waardoor aan de juistheid van het rapport moet worden getwijfeld.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft met zijn uitlatingen wel degelijk de orde en veiligheid in de inrichting verstoord. Klagers uitlatingen zijn suggestief. In zijn
uitspraken klinkt door dat hij het personeel ervan verdenkt zijn telefoonkaarten te hebben weggenomen. Hiermee heeft hij het personeel valselijk beschuldigd en in diskrediet gebracht. Dergelijk gezagsondermijnende uitlatingen zijn ontoelaatbaar en
derhalve strafwaardig. Dat er bij het incident geen andere gedetineerden aanwezig waren, maakt dit niet anders. Ook heeft klager tegen het personeel gezegd dat zij telefoonkaarten van de cel van een andere gedetineerde hebben weggenomen. De
plaatsvervangend vestigingsdirecteur heeft klager zelf gehoord. Bij het horen heeft klager de in het rapport beschreven uitlatingen herhaald. Hierdoor werd de indruk van de directeur, dat klager het personeel beticht van het wegnemen van zijn
telefoonkaarten, bevestigd. Klager heeft deze opmerkingen geplaatst op het moment dat er in de inrichting sprake was van een calamiteitsituatie en veel commotie. De nacht ervoor was er een stroomstoring geweest. De volgende ochtend hebben er
celinspecties plaatsgevonden, waarbij er in één van de cellen een mobiele telefoon is aangetroffen. Deze spitactie heeft op zondagochtend plaatsgevonden, terwijl er weinig personeel aanwezig was. Overigens is het verslag wel aan klager aangezegd.
Tijdens het horen heeft de plaatsvervangend vestigingsdirecteur klager nogmaals gewezen op het hem reeds aangezegde rapport. Bij het horen heeft klager niet gezegd dat hij het rapport nog niet eerder had ontvangen.

3. De beoordeling
Klager heeft aangevoerd dat het rapport hem niet is aangezegd. Gelet op de inhoud van het rapport, waarin staat dat het rapport aan klager is meegedeeld, en de (ter zitting gemaakte) opmerking van de plaatsvervangend vestigingsdirecteur dat hij klager
zelf heeft gehoord en hem daarbij heeft gewezen op het reeds aangezegde rapport, acht de beroepscommissie het onvoldoende aannemelijk dat het rapport niet aan klager is aangezegd.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. In aanvulling op die beslissing van de beklagrechter overweegt de beroepscommissie het volgende. Ter
zitting
heeft de directeur aangevoerd dat er op zondagochtend (17 maart 2013) in de inrichting sprake was van een calamiteitsituatie, omdat er – naar aanleiding van een stroomstoring gedurende de nacht – een spitactie werd gehouden, waarbij een mobiele
telefoon
is aangetroffen. De spitactie is uitgevoerd door een kleiner aantal personeelsleden dan normaal het geval zou zijn, omdat er op zondagochtend minder personeel in de inrichting aanwezig is. Bezien in het licht van bovengenoemde omstandigheden, acht de
beroepscommissie het niet onbegrijpelijk dat de directeur klagers uitlatingen heeft aangemerkt als een verstoring van de orde en veiligheid in de inrichting. De bestreden beslissing van de directeur kan niet worden aangemerkt als onredelijk en
onbillijk. De beroepscommissie zal het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden bevestigen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, drs. R.K. Boelens en dr. H.G. van de Bunt, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 10 oktober 2013

secretaris voorzitter

Naar boven