Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1174/GV, 25 juli 2002, beroep
Uitspraakdatum:25-07-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/1174/GV

betreft: [klager] datum: 25 juli 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 14 juni 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 6 juni 2002 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van
algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Klagers verlofaanvraag is afgewezen op grond van het afwijzende advies van hetOpenbaar Ministerie (OM). Dit advies van het OM verwijst naar het negatieve advies ten aanzien van de plaatsing in een half open inrichting. Het op verlof gaan van een gedetineerde heeft echter een ander minder ingrijpend enstructureel karakter dan een plaatsing in een half open inrichting (HOI). Uit het advies van het OM blijkt dat de positieve rapportage van de politie en de gevangenis De IJssel ten aanzien van de verlofaanvraag niet in overwegingzijn genomen. Doordat de Minister het advies van het OM ongewijzigd overgenomen heeft, is niet alleen het advies van het OM maar eveneens de beslissing van de Minister alleen al op deze gronden op onzorgvuldige wijze tot standgekomen en onvoldoende gemotiveerd. Onderkend wordt dat gedrag van klager in de penitentiaire inrichting (p.i.) zonder meer als goed wordt omschreven. Met name de positieve gedragsverandering, die gesignaleerd wordt, is van belangvoor de beoordeling van de verlofaanvraag. Klager neemt meer initiatief in de contacten, gebruikt geen drugs en er is een goed familiecontact. In de afwijzende beslissing van de Minister wordt expliciet het gevaar van confrontatiemet slachtoffers genoemd. Het politierapport van 5 april 2002 stelt echter dat de strafbare feiten niet in de omgeving van het verlofadres zijn gepleegd en dat ook geen confrontatie met slachtoffers te verwachten valt. Op dit puntontbeert de afwijzing van de Minister een concrete feitelijke grondslag. De beslissing van de Minister steunt op het gebruik van geweld bij de gepleegde delicten alsmede de snelle recidive. Niet alle drie in de beslissing genoemdedetenties betroffen een geweldsdelict. In de te maken belangenafweging kunnen deze feiten niet zonder meer de doorslag geven. Positieve factoren zijn klagers gedrag in de p.i., het bestaan van een aanvaardbaar verlofadres en eenniet te verwachten confrontatie met slachtoffers. Klager heeft een groot belang bij zijn voorbereiding op de maatschappij. Nu plaatsing in een HOI is afgewezen is hij aangewezen op het verkrijgen van verlof. Verzocht wordt omklagers beroep gegrond te verklaren.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het verzoek wordt niet voor inwilliging vatbaar geacht omdat er gelet op de beschikbare informatie, geen enkel vertrouwen is in een goed verloop van het verlof.
Het uittreksel uit het justitieel documentatieregister toont aan dat klager sinds 1990 in aanraking komt met politie en justitie. Nagenoeg alle incidenten vermeld op het uittreksel betreffen geweldsdelicten. Klagers eerste detentiewas het gevolg van een veroordeling in verband met diefstal met geweld of bedreiging c.q. afpersing en straatroof waaronder tasjesroof. Binnen de proeftijd heeft klager zich opnieuw schuldig gemaakt aan het plegen van dergelijkeernstige geweldsdelicten. Gelet op de einddatum van de eerste detentie, te weten 18 augustus 2000 en de ingangsdatum van de huidige detentie, te weten 26 oktober 2000, is er sprake van zeer snelle recidive. Het ontstaan vanmaatschappelijke onrust en onveilige gevoelens bij een eventuele verlofverlening en bovendien de kans op confrontatie voor hen die het slachtoffer zijn geworden van de gewelddadige door klager gepleegde delicten waarvan zij noglange tijd de nadelige psychische gevolgen zullen ondervinden, liggen hieraan eveneens ten grondslag. Het wordt onverantwoord geacht om aan klager verlof te verlenen. Op grond daarvan is besloten om het verzoek om verlof af tewijzen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van gevangenis De IJssel te Krimpen aan den IJssel heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Rotterdam heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De politie heeft nader onderzoek ingesteld naar het verlofadres en terzake positief geadviseerd.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 4 jaar met aftrek, wegens diefstal met geweld in vereniging, meermalen gepleegd, handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet wapens en munitie en vernieling. De wettelijk vroegstmogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 19 juni 2003.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Klager is meermalen veroordeeld terzake van gewelddadige delicten zoals diefstal met geweld, bedreiging en straatroof. Klager heeft na zijn laatste invrijheidstelling en binnen een proeftijd nieuwe ernstige delicten begaan.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve is de beslissing van de Ministerniet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b. en i. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december1998, nr. 733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

02/1174/GV

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 25 juli 2002

secretaris voorzitter

Naar boven