nummer: 02/1191/GV
betreft: [klager] datum: 25 juli 2002
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 18 juni 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 7 juni 2002 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.
2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht.
Op 25 mei 2002 kreeg hij te horen dat zijn moeder een hartstilstand had gehad en dat het slecht met haar ging. Zij lag in coma in het ziekenhuis. Op 27 mei 2002 heeft klager voor de eerste maal verzocht om strafonderbreking om zijnmoeder te kunnen bezoeken. Dit is toen afgewezen. Wel is hem toen toegestaan haar onder bewaking van de dienst vervoer en ondersteuning (DV&O) ongeveer 20 minuten te bezoeken. Dit heeft klager ook gedaan op 27 mei 2002. Op 2 juni2002 kreeg hij het bericht dat het plotseling slechter met haar ging. Op 5 juni 2002 is hij onder begeleiding van de politie ongeveer een uur bij haar op bezoek geweest. Toen hij terug was in de inrichting kreeg hij het bericht datzijn moeder was overleden. Dit was een zeer ingrijpende en droevige mededeling. De volgende dag heeft hij opnieuw om strafonderbreking gevraagd om afscheid te kunnen nemen van zijn moeder.
Klager is nu al ongeveer vier maanden softdrugsvrij en is vrijwillig op de drugsvrije afdeling geplaatst. Door de politie en het OM is bovendien positief geadviseerd omtrent het door klager tijdelijk verlaten van de inrichting. Ookheeft klager in 1999 nog twee taakstraffen van in totaal 260 uur volbracht.
De mensen van DV&O hebben gemeld dat klager gezegd zou hebben dat hij bij een strafonderbreking zou vluchten naar het geboorteland van zijn vrouw en dat hij daar dan een nieuw leven zou willen beginnen, maar dit is helemaal nietmogelijk, want klagers vrouw verblijft in detentie. Bovendien horen zijn toekomstplannen helemaal geen rol te spelen bij de aangevraagde strafonderbreking.
De Minister heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Er zijn ten aanzien van klager contra-indicaties voor het verlenen van strafonderbreking. Klager is wegens het plegen van ernstige delicten zeer recent veroordeeld tot een lange gevangenisstraf. Daarnaast is er in de penitentiaireinrichting waar hij voorheen verbleef driemaal sprake geweest van een positieve urinecontrole. Bovendien is hij in 1996 niet teruggekeerd van een hem verleend verlof toen hij in de half open inrichting Westlinge te Heerhugowaardverbleef.
Het verlenen van bewegingsvrijheid buiten de inrichting wordt in hoge mate bepaald door de verwachting dat een gedetineerde zich goed aan afspraken kan houden en geen misbruik zal maken van de geboden vrijheid.
Klager heeft tijdens het vervoer door DV&O aangegeven dat hij – als hij strafonderbreking zou krijgen – niet meer terug zou keren naar de inrichting, omdat hij het voornemen had om samen met zijn vriendin naar Equador te vertrekkenen daar een nieuw leven te beginnen.
De directeur van de gevangenis Zoetermeer adviseerde negatief op de gevraagde strafonderbreking. Wel is hij bereid om klager – onder bewaking van medewerkers van DV&O – een afscheidbezoek aan zijn moeder te laten brengen in derouwkamer. De directeur is hiertoe gemachtigd door de Minister, maar klager wil hier niet voor in aanmerking komen.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
Het detentieberaad van de gevangenis Zoetermeer heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de gevraagde strafonderbreking.
Klager verblijft pas sinds kort in de gevangenis Zoetermeer waardoor er nog geen zicht is op zijn functioneren. Daarnaast is zijn strafrestant behoorlijk groot, is hij in 1996 niet teruggekeerd van een verlof vanuit de half openinrichting Westlinge en blijkt uit het door DV&O op 27 mei 2002 opgemaakte rapport dat klager heeft aangegeven niet meer terug te zullen keren indien hem strafonderbreking wordt verleend.
Op 27 mei 2002 is er, in verband met een op 27 mei 2002 door klager gevraagde strafonderbreking, omdat zijn moeder toen op sterven lag, door de gevangenis telefonisch contact opgenomen met het OM en de politie Den Haag. Zij haddengeen bezwaar tegen een eventuele strafonderbreking.
Een bezoek onder begeleiding van DV&O wordt door het detentieberaad wel ondersteund, doch klager wil hier niet voor in aanmerking komen.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van zes jaar met aftrek, wegens overtreding van artikel 10 van de Opiumwet. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 1 juli 2004.
Krachtens artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) (hierna: de Regeling), kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanige bijzondere omstandigheden in depersoonlijke sfeer dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof.
Artikel 36 juncto artikel 24 van die Regeling bepaalt dat strafonderbreking onder meer kan worden verleend voor een bezoek in verband met het overlijden van de ouder van de gedetineerde. Dit bezoek kan bestaan uit het bijwonen vande uitvaart, een rouwbezoek dan wel een bezoek aan het graf of columbarium. Het bijwonen van de uitvaart is uitgesloten indien bewaking is aangewezen.
De afwijzing door de Minister van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting is niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk wordenaangemerkt. De beroepscommissie overweegt hierbij dat er, gelet op het op 27 mei 2002 door DV&O opgemaakte rapport, een ernstig vermoeden bestaat dat klager zal proberen zich aan de detentie te onttrekken indien hemstrafonderbreking wordt verleend. Klager is in de gelegenheid gesteld om onder bewaking een afscheidsbezoek te brengen aan zijn moeder.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vodegel, secretaris, op 25 juli 2002
secretaris voorzitter