Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/2902/GV, 7 oktober 2013, beroep
Uitspraakdatum:07-10-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/2902/GV

betreft: [klager] datum: 7 oktober 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 27 augustus 2013 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten. Bij brief van 18 september 2013 is de Staatssecretaris, verzocht
om
te reageren op de beschikking van 19 april 2012 waarbij onder andere de ongewenstverklaring van klager ongedaan is gemaakt. Hierop is geen reactie ontvangen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Klager wil bij de bruiloft van zijn oudste zoon aanwezig zijn. De moeder van klagers zoon kan niet accepteren dat klagers zoon gaat trouwen en zal om die reden niet bij de bruiloft aanwezig zijn. In klagers
cultuur is het verplicht dat één van de ouders bij de plechtigheid aanwezig is. Gelet op het voorgaande is het voor klager erg belangrijk om als getuige te kunnen optreden tijdens de plechtigheid in de moskee. Klager woont twaalf jaar in Nederland en
acht van zijn kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit en wonen in Nederland. Voor klagers zoon betekent het erg veel wanneer klager aanwezig zou kunnen zijn bij het huwelijk. Klager wil het verlof tevens gebruiken om zijn kinderen te zien. Het
inreisverbod betekent dat klager tien jaar niet in Nederland mag komen.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland na zijn detentie. Overeenkomstig artikel 4 onder l van de regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) wordt het verlof aan klager geweigerd.

Op klagers verlofaanvraag is het volgende advies uitgebracht.
De directeur van de gevangenis locatie Esserheem te Veenhuizen heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag van 7 augustus 2013.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van zeven jaar met aftrek, wegens diefstal met bedreiging en geweld gepleegd door meerdere verenigde personen. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 22 november 2014. Aansluitend dient hij
eventueel 35 dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan.

Op grond van artikel 21, eerste lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) kan incidenteel verlof worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid
noodzakelijk is. Klager heeft verzocht om incidenteel verlof op 6 september 2013 om aanwezig te kunnen zijn bij de bruiloft van zijn zoon. In de toelichting op artikel 21 staat dat, hoewel de meest gangbare gronden voor het verlenen van incidenteel
verlof in de artikelen 23 tot en met 31 van voormelde Regeling zijn opgesomd, niet wordt uitgesloten dat ook andere gebeurtenissen aanleiding kunnen vormen voor het verzoeken om en het verlenen van incidenteel verlof. De bruiloft van klagers zoon is
een
gebeurtenis in de persoonlijke sfeer. Hoe begrijpelijk klagers wens om daarbij aanwezig te zijn ook is, zijn aanwezigheid is niet noodzakelijk in de zin van voornoemde Regeling. Dit maakt dat de afwijzing van het verzoek niet onredelijk en onbillijk
kan
worden geacht.

Ten aanzien van de ongewenstverklaring overweegt de beroepscommissie het volgende. Bij wet van 15 december 2011 (Stb. 2011, 663) is de Vreemdelingenwet 2000 gewijzigd in verband met de implementatie van de richtlijn nr. 2008/115/ EG van het Europees
Parlement en de Raad van 16 december 2008. Gevolg van deze wetswijziging is onder meer dat aan personen die in Nederland verblijven, geen gemeenschapsonderdaan zijn en voldoen aan de criteria van afdeling 3 van de gewijzigde Vreemdelingenwet geen
ongewenstverklaring wordt opgelegd, maar een inreisverbod. Ingevolge artikel 1, onder t van de Vreemdelingenwet jo. artikel 3, punt 6 en artikel 3, punt 4 van voornoemde richtlijn, houdt het inreisverbod tevens een terugkeerverplichting in.
Bij beschikking van 19 april 2012 heeft de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel de beslissing van 8 december 2010 waarbij klager ongewenst is verklaard in het licht van voornoemde wetswijziging ongedaan gemaakt en vervangen door een
inreisverbod. Feitelijk is klagers situatie hierdoor niet gewijzigd. Na zijn detentie heeft klager geen rechtmatig verblijf meer in Nederland en zal hij Nederland worden uitgezet. Tegen deze achtergrond en in het licht van artikel 4 onder l van de
regeling kan de beslissing van de Staatssecretaris evenmin als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van M.E.H. Nijp, secretaris, op 7 oktober 2013

secretaris voorzitter

Naar boven