Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/2184/GA, 3 oktober 2013, beroep
Uitspraakdatum:03-10-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/2184/GA

betreft: [klager] datum: 1 oktober 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 8 juli 2013 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 september 2013, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord mr. P.B.A. Acda en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
Ter zitting is een aantal stukken door de directeur overgelegd die voor de zitting door de secretaris waren opgevraagd. Deze stukken betreffen het advies van de vrijhedencommissie d.d. 30 mei 2013, het advies van de politie d.d. 25 maart 2013, de
afwijzende beslissing d.d. 30 mei 2013, de registratiekaart en de verlofaanvraag van klager.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de afwijzing van klagers verlofaanvraag.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De gronden voor de verlofweigering te weten onttrekking aan detentie, onbetrouwbaarheid bij de nakoming van afspraken, de mogelijke confrontatie met het slachtoffer en de gebrekkige motivatie voor behandeling kloppen niet. Van onttrekking aan detentie
is geen sprake geweest. Klager stond ingeschreven bij de Mondriaan stichting in Heerlen. Medewerkers van de stichting zouden hem uitschrijven uit Heerlen en inschrijven in Veghel. Dat is niet gebeurd en daarom heeft hij de oproep om zich te melden voor
het ondergaan van de straf niet ontvangen.
Ook van onbetrouwbaarheid bij het nakomen van afspraken was geen sprake. Klager is tijdens de proeftijd van de door de rechter opgelegde voorwaardelijke veroordeling een paar keer te laat gekomen bij afspraken en heeft eenmaal een afspraak gemist omdat
hij de datum verkeerd had genoteerd. Het contact met de reclassering verliep stroef. Klager vond dat het goed ging met hem, de reclassering was kritisch over hem.
Ook het risico op confrontatie met het slachtoffer kan geen grond vormen voor de weigering van het verlof. Het contactverbod dat de rechtbank had opgelegd is niet meer van kracht. De bijzondere voorwaarden, waar het contactverbod een onderdeel van was,
waren opgelegd tot juni 2013. De voorwaardelijke straf is alsnog tenuitvoergelegd vanwege het niet voldoen aan de voorwaarde betreffende het reclasseringscontact.
Er wordt ook beweerd dat klager niet gemotiveerd zou zijn voor behandeling. Klager betwist dat. In een gesprek voor ‘Binnen beginnen’ werd gevraagd of klager nog begeleiding nodig had. Klager vond zelf van niet, maar heeft aangegeven dat als het nodig
mocht zijn, hij aan begeleiding zou meewerken. Nu staat er dat hij niet gemotiveerd is. Klager heeft fouten gemaakt in het verleden en hij erkent dat. Er is geen sprake meer van een recidiverisico omdat klager geen hulpverlener meer is. De jongen om
wie
het destijds ging, werkt in zijn schildersbedrijf. Klager gaat door met zijn leven en vraagt zich af of er dan nog wel een noodzaak is om behandeld te worden. Klager vindt dat hij aan alle voorwaarden voldoet. Er wordt niet gekeken naar hoe het nu
gaat.
Er wordt te veel gewicht toegekend aan het politieadvies. Klager is nog niet op verlof geweest. De eerste afwijzing van zijn verlofaanvraag was in maart 2013. Klager had daartegen beklag ingediend. De directeur heeft toen aangegeven dat het advies van
de politie moest worden gevolgd, omdat klager pas drie maanden in de inrichting verbleef. Bij de volgende verlofaanvraag zou meer gekeken worden naar de persoon van klager. Klager is om die reden toen niet in beroep gegaan, maar bij de nu te beoordelen
afwijzing van de (tweede) aanvraag van verlof is de persoon van klager niet nader betrokken.

De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Bij de verlofaanvraag is de juiste procedure doorlopen. Het advies van het multidisciplinair overleg in de inrichting was negatief. Er is sprake van een tweede advies van de politie. Dat blijkt uit de bewoordingen dat ‘ook bij dit verlof’ de politie
negatief adviseerde. Vaste praktijk is dat indien bij een tweede verlofaanvraag het advies van de politie blijvend negatief is, er alsnog contact met de politie is opgenomen. Of dat in dit geval ook gebeurd is, is de directeur niet bekend, maar zij is
bereid daarover nader inlichtingen te verschaffen.

De directeur is in de gelegenheid gesteld om na de zitting alsnog inlichtingen te verschaffen over de vraag of er daadwerkelijk contact is geweest met de politie en zo ja, wat dat contact heeft opgeleverd. Die informatie is op 27 september 2013
ontvangen en houdt in dat er een tweede advies van de politie is geweest dat tevens van toepassing is op de periode tussen eerste en tweede aanvraag. Inhoudelijk is het tweede advies identiek aan het eerste. Niet gebleken is dat over dat tweede advies
nog enig telefonisch contact tussen de inrichting en de politie is geweest.

3. De beoordeling
Aan de orde is een tweede verlofaanvraag van klager.
Onbetwist staat vast dat klagers gedrag in de inrichting bij de tweede verlofaanvraag in aanmerking zou worden genomen. Dat dit is gebeurd blijkt niet uit de afwijzende beslissing van 30 mei 2013. Voorts dienen bij de beoordeling van klagers
verlofaanvraag enerzijds de belangen van de maatschappij bij een ongestoorde tenuitvoerlegging van de straf en anderzijds de belangen van de klager bij een tijdige voorbereiding van zijn aanstaande terugkeer in de maatschappij (januari 2014) te worden
afgewogen. Bij die afweging neemt de beroepscommissie in aanmerking dat een contactverbod niet meer actueel was en is en dat dit eveneens geldt voor het risico op ongewenste confrontatie met het slachtoffer gelet op hetgeen door en namens klager
onweersproken naar voren is gebracht. Hoewel het negatieve advies van de politie in het kader van de tweede aanvraag is geactualiseerd, heeft dat geen nieuwe gezichtspunten opgeleverd. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard. Aan klager zal een
tegemoetkoming van €50,= worden toegekend.

3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van €50,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, J. Pattijn MSM en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr S. Jousma, secretaris, op 1 oktober 2013

secretaris voorzitter

Naar boven