Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/2361/GA, 30 september 2013, beroep
Uitspraakdatum:30-09-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/2361/GA

betreft: [klager] datum: 30 september 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. E.A. Blok, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 10 juni 2013 van de beklagcommissie bij de locatie Torentijd te Middelburg

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 september 2013, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Vught, is gehoord mr. C.M.P. Jongsma, kantoorgenoot van mr. E.A. Blok.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt. De directeur is niet ter zitting verschenen.
Mr. E.A. Blok heeft een dag voor de zitting om aanhouding van de behandeling van het beroep verzocht.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft
a. Een disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel voor de duur van zeven dagen ingaande 19 februari 2013 omdat klager 53 gram softdrugs op cel aanwezig had;
b. Een disciplinaire straf van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel zonder televisie voor de duur van tien dagen ingaande 26 februari 2013 omdat klager een mobiele telefoon op cel aanwezig had;
c. Een disciplinaire straf van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel zonder televisie voor de duur van drie dagen ingaande 8 maart 2013 omdat klager zijn celluikje had afgeplakt.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager ziet graag getoetst of de beslissing ten aanzien van de cumulatie van straffen juist is. Er is één celcontrole geweest op één datum en daarvan is eenmaal rapport opgemaakt. Klager vraagt zich af of het dan redelijk is om driemaal een straf op te
leggen die in totaal de veertien dagen overschrijdt. Dat is in strijd met artikel 51 van de Pbw. Het gaat om één feitencomplex.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
De reden voor het verzoek om aanhouding van klagers raadsvrouw is om het beroep gelijktijdig met twee andere beroepszaken van klager te behandelen. Nu die zaken zich in verschillende stadia van het beroepsproces bevinden en nog niet compleet zijn, zal
de beroepscommissie het verzoek om aanhouding afwijzen.

Hoofdstuk IX van de Pbw bevat bepalingen (artikel 50 t/m 55) waarin de disciplinaire straffen zijn geregeld. De wet maakt het enerzijds mogelijk voor één feit meer straffen op te leggen, maar geeft anderzijds ook beperkingen voor de cumulatie van
straffen (artikel 51, derde lid, van de Pbw). Uitgangspunt is dat de bestraffing per feit plaatsvindt, maar de wet geeft geen aanknopingspunt voor beantwoording van de vraag of een bepaald feitelijk gebeuren moet worden aangemerkt als één feit of als
meer feiten. Indien er verschillende penitentiaire verbods- en/of gebodsnormen zijn overtreden kan de overtreding van een norm in beginsel worden aangemerkt als één feit, zodat er bij meer normovertredingen sprake is van meer feiten. Slechts in het
uitzonderlijke geval dat de feiten een zodanig sterke samenhang vertonen dat er geen verschil is in tijd, plaats, verwijt en te beschermen rechtsgoed is dit anders.

Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de directeur in het onderhavige geval het aanwezig hebben van een telefoon, het aanwezig hebben van drugs en het afplakken van het celruitje als drie feiten kunnen aanmerken. Er is geen sprake van een
uitzonderlijk geval als zojuist bedoeld. De hier aan de orde zijnde feiten vertonen wel samenhang voor wat betreft de tijd en de plaats. De feiten zijn immers min of meer begaan op dezelfde tijd en dezelfde plaats. De feiten vertonen echter voor het
overige geen sterke samenhang.

Het voorgaande betekent dat volgens de wettelijke bepalingen per feit een straf van opsluiting in een (straf)cel voor ten hoogste veertien dagen mogelijk is en nu de wet geen beperking van de cumulatie voorschrijft dat ten hoogste in totaal 42 dagen
opsluiting in een (straf)cel mogelijk is. De strafoplegging tot een totaal van twintig dagen opsluiting in een (straf)cel is gelet hierop niet in strijd met de wet.

Dan is tenslotte de vraag aan de orde of strafsoort en strafmaat de toets van de redelijkheid en billijkheid kunnen doorstaan. Het is bij de bestraffing van drie feiten aangewezen dat de strafoplegging geschiedt in het onderlinge verband en de
samenhang
tussen de drie feiten. Oplegging van de disciplinaire straffen tot een totaal van twintig dagen opsluiting in een (straf)cel is, nu van enige samenhang tussen de feiten sprake is, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen onredelijk en
onbillijk.

Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard voor zover de straf de veertien dagen te boven gaat. Voor het ten onrechte ondergaan van zes
dagen strafcel acht de beroepscommissie een tegemoetkoming aangewezen van €60,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag gegrond. Zij kent klager een tegemoetkoming toe van €60,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, J. Pattijn MSM en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Jousma, secretaris, op 30 september 2013

secretaris voorzitter

Naar boven