nummer: 13/1183/TB
betreft: [klager] datum: 2 september 2013
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een beslissing van 2 april 2013 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Ter zitting van de beroepscommissie van 20 augustus 2013, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. N.A. Heidanus, en namens de Staatssecretaris [...], werkzaam bij de Dienst
Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Veiligheid en Justitie. Van de kant van het ministerie was als toehoorder [...], stagiaire, aanwezig.
Klager heeft ter zitting stukken overgelegd. Deze zijn op 21 augustus 2013 aan zijn raadsman en de vertegenwoordiger van de Staatssecretaris gezonden en beiden zijn in de gelegenheid gesteld daarop binnen een week schriftelijk te reageren. De van beide
partijen ontvangen reacties zijn ter kennisneming aan partijen doorgezonden.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft beslist klager na herbeoordeling te plaatsen in een longstayvoorziening van de Pompestichting, hetgeen moet worden begrepen als een beslissing tot het voortzetten van klagers verblijf in genoemde longstayvoorziening.
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van 10 december 1999 ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klager is op 30 oktober 2000 geplaatst in FPC Dr. S. van Mesdag. Op 14 oktober 2009 is klager geplaatst in de
longstayvoorziening van de Pompestichting te Vught.
Op 10 augustus 2011 en 23 augustus 2011 zijn pro justitia rapportages uitgebracht die inhielden dat klagers longstaystatus kon worden opgeheven bij voldoende vorderingen met betrekking tot het bewerken van klagers problematiek en het aangaan van een
positieve behandelrelatie.
De Pompestichting heeft op 30 september 2011 en 30 januari 2012 geadviseerd klagers verblijf in de longstay te handhaven, omdat van een adequate samenwerkingsrelatie nog geen sprake is. De Landelijke adviescommissie plaatsing longstay forensische zorg
(Lap) achtte zich op 21 februari 2012 onvoldoende voorgelicht en wenst informatie over de vraag of de omvang van het gevaar goed beheersbaar zou zijn binnen een kader met minder beveiliging, zoals een stichting voor maatschappelijke opvang (SMO). De
Pompestichting heeft op 9 maart 2012 gemeld dat zij geen mogelijkheden ziet voor plaatsing van klager in een SMO vanwege het hoge recidiverisico binnen een setting zonder toezicht, begeleiding en structuur. Zij meldt bovendien dat het recidivegevaar
van
klager haars inziens zeker niet voldoende wordt ingeperkt door klagers fysieke conditie. De Lap heeft vervolgens op 28 maart 2012 geadviseerd klagers longstaystatus te handhaven onder voorwaarde dat de herbeoordeling over een jaar plaatsvindt. De Lap
gaf daarbij aan belangrijk te vinden dat klager zich gedurende langere tijd kan committeren aan gemaakte afspraken en een samenwerkingsrelatie met de kliniek tot stand kan brengen. De Lap deed de aanbeveling de mogelijkheid van klagers plaatsing in
een
SMO te onderzoeken. De Staatssecretaris heeft vervolgens op 30 maart 2012 beslist klagers longstayplaatsing voort te zetten. Bij uitspraak 12/1170/TB van 17 augustus 2012 heeft de beroepscommissie klagers beroep tegen laatstgenoemde beslissing
ongegrond
verklaard. De beroepscommissie heeft blijkens die beslissing geoordeeld dat er vooralsnog geen reden voor opheffing van klagers longstaystatus aanwezig was. Zij overwoog er van uit te gaan dat de Pompestichting de procedure voor opheffing van klagers
longstaystatus in gang zal zetten zodra sprake is van een stabiele en positieve behandelrelatie met klager.
De Pompestichting en vervolgens ook de Lap hebben op 10 januari 2013 respectievelijk 15 maart 2013 geadviseerd klagers longstayplaatsing voort te zetten.
De Staatssecretaris heeft op 2 april 2013 beslist klagers verblijf in de longstayvoorziening voort te zetten.
3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
De samenwerking van klager met de kliniek is de laatste acht maanden verbeterd. Klager legt ter staving daarvan ter zitting de wettelijke aantekeningen betreffende de periode van 15 december 2012 t/m 13 juni 2013 over. Met name op pagina 6 wordt
bevestigd dat klager een duidelijke vooruitgang heeft geboekt. Klager heeft het afgelopen jaar stabiel gefunctioneerd. De behandelrelatie met de inrichting is aanmerkelijk verstevigd en verbeterd. Klager is zeer gemotiveerd voor resocialisatie. Hij
weet
wat zijn problematiek is. Deze problematiek is in aanzienlijke mate verbleekt, evenals het recidivegevaar. Hij kan en wil terug naar een behandelafdeling om te zien welke stappen nodig zijn om met structuur van derden uiteindelijk weer zelfstandig te
kunnen functioneren. De tijd is rijp om klagers longstaystatus op te heffen. Het is een reële mogelijkheid klager via de longcare uiteindelijk naar een RIBW te laten gaan, zoals klager wenst. Klager wil niet naar de longstayvoorziening van de
Pompestichting te Zeeland, zoals de Lap had aanbevolen, maar uit de longstay geplaatst worden. Hij kan nu redelijk goed met de inrichting samenwerken, maar dat betekent niet dat hij nog jarenlang in de longstay moet blijven. Dat gaat hem dan op den
duur
frustreren en dan gaat hij mogelijk weer dwarsliggen. Behandeling moet naar zijn idee vooral gericht zijn op verlof. Hij weet dat hij in conflictsituaties gesprekken nodig heeft. Hij weet niet of dat ook ten aanzien van zijn seksuele problematiek zo
is,
dat zal tijdens verlof moeten blijken. Het bevreemdt klager dat hij niet eerder voor zijn seksuele problematiek is behandeld. Klager staat open voor behandeling als de inrichting vindt dat hij die nodig heeft. Hij verdient een behandelkans.
Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Zowel de Pompestichting als de Lap concludeert dat sprake is van onvoldoende vorderingen om op dit moment klagers longstaystatus op te kunnen heffen. Er is sprake van een voorzichtig positieve ontwikkeling. Niet duidelijk is of klager deze ontwikkeling
gedurende langere tijd zal weten vast te houden. De Pompestichting zet in op het verstevigen van de behandelrelatie en voortzetting van de gesprekken met de psycholoog. Als de positieve ontwikkeling zich voortzet, zou klagers longstaystatus kunnen
worden opgeheven en doorplaatsing naar een longcaretraject aan de orde kunnen zijn. Het nu al overplaatsen naar een behandelafdeling zal contraproductief werken. De Lap heeft geadviseerd om klager over te plaatsen naar longstayvoorziening te Zeeland om
te bezien of klager middels een nieuwe start verder kan komen in zijn traject. Klager wil niet naar Zeeland en ook de Pompestichting ziet daar niet veel in, omdat de groepen in Zeeland groter zijn dan in Vught. Klager is zowel door SMO De Gaarshof als
door SMO Helmond afgewezen vanwege de risico’s en de omstandigheid dat daar onvoldoende begeleiding voor klager mogelijk is. Volgens de Pompestichting wil klager direct naar buiten en geen behandeling, ook niet voor de seksuele component. Juist op dat
punt is klager door SMO afgewezen.
De Staatssecretaris acht voortzetting van klagers plaatsing in een longstayvoorziening daarom gerechtvaardigd. De overgelegde wettelijke aantekeningen brengen hierin geen verandering aan.
4. De beoordeling
Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.
Klager verblijft sinds 14 oktober 2009 in de longstayvoorziening van de Pompestichting te Vught.
In paragraaf 6.3 van het Beleidskader longstay forensische zorg van 1 januari 2009, in werking getreden op 1 juni 2009, is bepaald dat door middel van een periodieke toets driejaarlijks door de Lap wordt beoordeeld of voortzetting van de longstaystatus
nog gerechtvaardigd is. Bij deze toets is het van belang de behandelingsvatbaarheid van de ter beschikking gestelde te onderzoeken.
In navolging van het advies van de Lap van 28 maart 2012 is klagers longstaystatus opnieuw beoordeeld.
De Pompestichting heeft op 10 januari 2013 geadviseerd klagers longstaystatus te handhaven. Zij geeft in haar advies aan dat de samenwerking met klager is gegroeid en dat zij op grond daarvan optimistischer is gestemd dan een jaar geleden ten aanzien
van klagers toekomstmogelijkheden. Het is uitermate wenselijk de huidige positieve lijn met klager vast te houden, waarin de samenwerking met het behandelteam verder verstevigd zou kunnen worden en gesprekken met de psycholoog worden voortgezet.
Vervolgstappen, zoals opheffing van klagers longstaystatus en doorplaatsing naar een longcarevoorziening, dienen stapsgewijs en gecontroleerd plaats te vinden. Het is moeilijk te voorspellen wanneer een eventuele vervolgstap kan worden gezet, gezien de
overwegend rigide en passieve houding van klager in het behandelcontact en tevens het feit dat klager zich bij tegenslag volledig uit dit voorzichtig opgebouwde behandelcontact kan terugtrekken.
De Lap heeft op 15 maart 2013 eveneens geadviseerd klagers longstaystatus te handhaven.
Zij geeft aan dat klager het afgelopen jaar onvoldoende vorderingen heeft gemaakt om de longstaystatus te kunnen opheffen. Zij acht het wenselijk dat de huidige ontwikkeling wordt voortgezet in een omgeving die iets meer ruimte biedt zoals de
longstayvoorziening te Zeeland en te onderzoeken of klager verder in het traject kan komen.
Klager heeft ter zitting aangevoerd dat de samenwerking met de Pompestichting de afgelopen periode verder is verbeterd en heeft ter staving daarvan ter zitting de wettelijke aantekeningen betreffende de periode van 15 december t/m 13 juni 2013
overgelegd.
Naar het oordeel van de beroepscommissie is op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende aannemelijk dat er vorderingen zijn gemaakt in de samenwerkingsrelatie van klager met de Pompestichting. Deze vorderingen zijn zeker positief
te
noemen ten opzichte van de situatie ten tijde van de behandeling van het beroep 12/1170/TB tegen de beslissing van de Staatssecretaris van 30 maart 2012 en het uitbrengen van het advies van de Pompestichting op 10 januari 2013. Deze vorderingen zijn
echter ook naar het oordeel van de beroepscommissie nog te pril om klagers longstaystatus thans op te kunnen heffen. In het licht van klagers problematiek en zijn delictgevaar, zoals deze uit de stukken naar voren komen, is het noodzakelijk dat de
genoemde vorderingen zich over een langere periode voort zetten.
Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat de Staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat een voortgezet verblijf van klager in een longstayvoorziening in de rede ligt. De beroepscommissie hecht er aan klager mee te geven zich
constructief in te blijven zetten en mee te blijven werken aan de behandeling in de longstayvoorziening teneinde eventuele opheffing van zijn longstaystatus mogelijk te kunnen maken.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, mr. R.M. Maanicus en mr.drs. R.H. Zuijderhoudt, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 2 september 2013
secretaris voorzitter