Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/1969/GM, 23 september 2013, beroep
Uitspraakdatum:23-09-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/1969/GM

betreft: [klager] datum: 23 september 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.J.F. Stelling, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan het Detentiecentrum Rotterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 17 juni 2013 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 2 september 2013, gehouden in de penitentiaire inrichting Amsterdam Over-Amstel te Amsterdam, zijn gehoord klagers raadsman en namens de inrichtingsarts [...], jurist bij het hoofdkantoor DJI, [...],
plaatsvervangend vestigingsdirecteur en [...], hoofd zorg, beiden bij voormeld Detentiecentrum. Als toehoorder was aanwezig [...], stagiaire bij het Detentiecentrum.
Klager, die inmiddels is uitgezet, kon niet ter zitting verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 3 juni 2013, betreft het niet faciliteren van de vereiste medische zorg door klagers vertrouwensarts.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Namens klager is in het beroepschrift en toegelicht ter zitting het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
Klager heeft een vertrouwensarts in Zwolle. Hij is echter niet in de gelegenheid gesteld van haar de benodigde medische zorg te ontvangen, omdat van de zijde van de medische dienst van het Detentiecentrum de vereiste medewerking werd geweigerd.
Zo werd er geen behandelkamer beschikbaar gesteld ten behoeve van de consulten die klager met zijn vertrouwensarts wenste te hebben. Ook werd klager geweigerd met haar overleg te hebben over de aan klager te verlenen medische zorg.
Van enige poging tot bemiddeling (bijvoorbeeld door het doen van navraag door de medisch adviseur) is niet gebleken.

De inrichtingsarts behoort er aan mee te werken dat klager contact heeft met de door hem gekozen vertrouwensarts.
Het enkele feit dat klager is gedetineerd ontneemt hem niet de vrijheid een andere arts dan de inrichtingsarts als vertrouwensarts cq behandelend arts te kiezen.
Klager heeft een vrije artsenkeuze en hij heeft de inrichtingsarts niet als zijn behandelend arts gekozen.
Zeker in een geval als het onderhavige waarbij klager door honger- en dorststaking in een precaire gezondheidstoestand is geraakt is onderling overleg tussen verschillende artsen noodzakelijk.
De inrichtingsarts stelt naar aanleiding van het incident op 17 mei jl. dat er geen sprake is geweest van een verwonding, terwijl hij tegelijkertijd aangeeft dat klager geen medische zorg wenste. De vertrouwensarts heeft de verwondingen echter
vastgesteld en door middel van foto’s gedocumenteerd.
Een gedetineerde heeft ingevolge artikel 42 van de Pbw recht op raadpleging, voor eigen rekening, van een arts naar keuze. Dat een gedetineerde recht heeft op behandeling door een inrichtingsarts betekent niet dat een gedetineerde daartoe ook verplicht
is. Een gedetineerde is immers geen lijfeigene.

Namens de inrichtingsarts is in reactie op het beroepschrift het volgende standpunt ingenomen.
Klager zou vanuit het justitieel medisch centrum naar de beheersafdeling van het Detentiecentrum gaan. Klager gaf bij aankomst aan vrijwillig naar de strafcel te gaan. Klager is daarop conform het protocol direct na plaatsing gezien door de medische
dienst.
Klager weigerde alle controles. Hij is in honger- en dorststaking gegaan. In verband daarmee is gehandeld conform het daartoe strekkende protocol.
Op 18 mei 2013 en 19 mei 2013 is klager bezocht door zijn vertrouwensarts. Op 19 mei 2013 heeft zij een afschrift van klagers medisch dossier ontvangen.
Ingevolge artikel 42, eerste lid, van de Pbw heeft een gedetineerde recht op verzorging door een aan de inrichting verbonden arts. Het tweede lid geeft een gedetineerde enkel het recht op raadpleging van een arts van eigen keuze.
Een vertrouwensarts heeft geen recht op behandelkamer.
In het weekend dat de vertrouwensarts er was, was de vaste inrichtingsarts niet aanwezig om overleg te voeren. Overigens heeft de vertrouwensarts ook geen (schriftelijk) verzoek tot collegiaal overleg gedaan.
Ter zitting is daaraan - zakelijk weergegeven – toegevoegd dat een gedetineerde geen recht heeft op het kiezen van een eigen arts, maar enkel op het raadplegen van een arts naar eigen keuze en voor eigen rekening. Het ligt voor de hand dat een
dergelijke arts collegiaal overleg voert met de inrichtingsarts.
Een vertrouwensarts is geen geprivilegieerde bezoeker als bedoeld in artikel 38, zevende lid jo artikel 37 van de Pbw. De toegang zal dan ook altijd in goed overleg met de directie dienen plaats te vinden. Op 19 mei 2013 heeft er wat dat betreft geen
afstemming plaatsgehad.
Het contact tussen een hongerstaker en zijn vertrouwensarts vindt in beginsel plaats in een behandelkamer van de medische dienst. Tengevolge van klagers agressie heeft het contact op 18 mei 2013 in een spreekkamer plaatsgevonden, zodat er door het
personeel visueel toezicht gehouden kon worden.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt allereerst vast dat in onderhavige procedure enkel getoetst kan worden of de inrichtingsarts heeft gehandeld conform de in artikel 28 Pm neergelegde norm. De beroepsgronden, voor zover gericht tegen beslissingen genomen door
of
namens de directeur, zijn in deze procedure dan ook niet aan de orde en zullen ook niet verder beoordeeld worden.

Ingevolge artikel 42, eerste lid van de Pbw, heeft de gedetineerde recht op verzorging door een aan de inrichting verbonden arts of diens vervanger. Ingevolge artikel 42, tweede lid van de Pbw heeft de gedetineerde recht op raadpleging, voor eigen
rekening, van een arts van zijn keuze. De directeur stelt in overleg met de gekozen arts de plaats en het tijdstip van de raadpleging vast.

Ten aanzien van klagers wens een vertrouwensarts te consulteren merkt de beroepscommissie op dat klager ingevolge het bepaalde in artikel 42, tweede lid, Pbw hiertoe het recht heeft.
Vast staat dat klager contact heeft gehad met zijn vertrouwensarts, binnen de inrichting.
Uit artikel 42 van de Pbw valt af te leiden dat de inrichtingsarts, of diens vervanger, als hoofdbehandelaar dient te worden aangemerkt, ongeacht of klager het daar mee eens is.
De inrichting is verantwoordelijk voor de medische zorg binnen de inrichting en dient er derhalve voor te zorgen dat die zorg aan bepaalde kwaliteitseisen voldoet. De kwaliteit kan alleen gewaarborgd worden door te werken met artsen die vast aan de
instelling zijn verbonden. Het in het tweede lid verwoorde recht een andere arts, in casu zijn vertrouwensarts, te raadplegen, laat onverlet dat de eindverantwoordelijkheid van de behandeling van een gedetineerde bij de inrichtingsarts ligt. Het ligt
dan ook voor de hand dat een in consult geroepen (vertrouwens) arts over de door hem of haar voorgestane wijze van behandeling collegiaal overleg voert met de inrichtingsarts. Niet is gebleken dat de vertrouwensarts op enig moment heeft aangegeven
behoefte te hebben aan of bereid te zijn tot een dergelijk collegiaal overleg.
Ten aanzien van het niet meteen inzage krijgen in de medische stukken van klager wordt overwogen dat ook ten aanzien van een vertrouwensarts geldt dat een gedetineerde toestemming moet verlenen aan de behandelend inrichtingsarts de medische gegevens
aan
de vertrouwensarts te verstrekken. Nadat klager hiertoe de vereiste toestemming had verleend is de vertrouwensarts tot inzage in de gelegenheid gesteld.
Nog daargelaten dat artikel 42 Pbw geen recht op behandeling door een (vertrouwens) arts van eigen keuze biedt, is er ook geen recht op het gebruik van een bepaalde (behandel) ruimte. De plaats van raadpleging dient ingevolge het tweede lid van artikel
42 van de Pbw in overleg met de directeur te worden vastgesteld en dit is dan ook geen beslissing of handelen door of namens de inrichtingsarts.
Ook de vereisten tot toegang tot de inrichting vallen onder de bevoegdheid van de directeur en zullen hier verder buiten beschouwing blijven.

De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond
worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. S.B. de Pauw Gerlings - Döhrn, voorzitter, J.G.J. de Boer en dr. ing. C.J. Ruissen, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 23 september 2013.

secretaris voorzitter

Naar boven