Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/2167/GB, 24 september 2013, beroep
Uitspraakdatum:24-09-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 13/2167/GB

Betreft: [klager] datum: 24 september 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J. de Haan, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 1 juli 2013 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem over te plaatsen naar het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Scheveningen ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 29 november 2012 gedetineerd. Hij verbleef op de Extra Zorg Voorziening (EZV) van de Penitentiaire Inrichtingen (p.i.) Nieuwegein. Op 19 april 2013 is hij overgeplaatst naar het PPC Scheveningen, een inrichting voor bijzondere opvang
als bedoeld in artikel 20c van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling), waar een individueel regime geldt.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager is ten onrechte naar een PPC overgeplaatst. Uit de indicatiestelling blijkt niet dat klager gesproken heeft met een gedragskundige. In de indicatie wordt enkel aangegeven dat de
werkrelatie met het personeel is verstoord en klager een labiele man is. Uit de stukken wordt niet duidelijk of er een gesprek met een behandelaar heeft plaatsgevonden en waarom een behandeling in de p.i. Nieuwegein niet mogelijk is. Klager had geen
verstoorde relatie met het personeel van de p.i. Nieuwegein. Slechts met één van de medewerkers van de p.i. Nieuwegein is een conflict ontstaan. Het incident dat heeft plaatsgevonden tussen klager en de betreffende medewerker maakt overplaatsing naar
een PPC niet noodzakelijk. De directeur had moeten volstaan met een waarschuwing of maatregel. Tevens merkt klager op dat bij overplaatsing naar een PPC rekening gehouden dient te worden met het regionaliseringsbeleid. Klager dient te worden ingesloten
voor het arrondissementsparket Utrecht, maar hij is overgeplaatst naar het PPC Scheveningen. Klager wil een tegemoetkoming voor de periode dat hij ten onrechte in het PPC Scheveningen verblijft.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De directeur van de p.i. Nieuwegein heeft door een gedragskundige een indicatiestelling laten opstellen ten aanzien van klager. Aan de hand van deze indicatiestelling
moest duidelijk worden of klager meer zorg behoeft dan de p.i. Nieuwegein kan bieden. De gedragskundige heeft een indicatie gegeven om klager over te plaatsen naar een PPC. De zorgvraag spitst zich toe op medicatie en persoonlijke begeleiding in een
behandelomgeving. Het parket van insluiting is Utrecht. Het PPC in Den Haag (Scheveningen) is een van de PPC's die voor dit parket zijn. Een incident kan aanleiding vormen om een gedragskundigenadvies op te vragen.

4. De beoordeling
4.1. Het PPC Scheveningen is een inrichting voor mannen met een individueel regime en een normaal beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van het bepaalde in art. 20c van de Regeling komen voor plaatsing in een PPC die gedetineerden in aanmerking, ten aanzien van wie in verband met een psychiatrische stoornis, een persoonlijkheidsstoornis, psychosociale problematiek,
verslavingsproblematiek of een verstandelijke beperking, forensische zorg is geïndiceerd of ten aanzien van wie in verband met de vraag of forensische zorg is geïndiceerd, nadere observatie is vereist. In de toelichting bij dit artikel is bepaald dat
de
directeur van de inrichting waar de gedetineerde op dat moment verblijft aan de selectiefunctionaris advies uitbrengt over de behoefte aan forensische zorg. Dit advies wordt gegeven op basis van screening en indicatiestelling door het psycho-medisch
overleg (PMO) van de inrichting of het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie.

4.3. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris moet bij afweging van alle in aanmerking komende belangen als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Hierbij neemt de beroepscommissie in aanmerking dat
uit de overgelegde stukken onvoldoende kan worden afgeleid dat ten aanzien van klager forensische zorg is geïndiceerd. Daartoe is de informatie in zowel het selectieadvies als de indicatiestelling te summier en geeft een en ander onvoldoende inzicht in
de gronden en overwegingen die geleid hebben tot de plaatsing van klager in een PPC. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard en de bestreden beslissing dient te worden vernietigd. De selectiefunctionaris zal worden opgedragen een nieuwe
beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de selectiefunctionaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij
kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van M.E.H. Nijp, secretaris, op 24 september 2013

secretaris voorzitter

Naar boven