Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/1876/GA, 13 september 2013, beroep
Uitspraakdatum:13-09-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/1876/GA

betreft: [klager] datum: 13 september 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.M.D. Naarden, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 6 juni 2013 van de beklagcommissie bij de locatie De Nederhof te Middelburg, voor zover daartegen beroep is ingesteld

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 26 juli 2013, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught, zijn gehoord de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Middelburg, [...], en het Hoofd Veiligheid van de p.i. Middelburg, [...].
Klager is, hoewel hij op behoorlijke wijze is opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Klagers raadsvrouw, mr. A.M.D. Naarden, heeft bij brief van 11 juli 2013 om aanhouding van de behandeling van het beroep verzocht, omdat zij verhinderd is ter
zitting
te verschijnen.
Van hetgeen door en namens de directeur ter zitting naar voren is gebracht is een verslag opgemaakt, waarin het verzoek om aanhouding is afgewezen. Dit verslag is op 2 augustus 2013 ter kennisneming gezonden naar klager, zijn raadsvrouw en de
directeur.
Klager en zijn raadsvrouw zijn in de gelegenheid gesteld om, binnen een termijn van twee weken na ontvangst van het verslag, schriftelijk op het verslag te reageren. Klager noch zijn raadsvrouw heeft (binnen de gestelde termijn) van deze gelegenheid
gebruik gemaakt. Op 27 augustus 2013 is het verslag per fax toegezonden aan de raadsvrouw. Zij is nogmaals in de gelegenheid gesteld om, binnen een termijn van twee dagen, op het verslag te reageren. Van deze gelegenheid heeft de raadsvrouw geen
gebruik
gemaakt.
Na de zitting heeft de directeur, op verzoek van de beroepscommissie, de aan de beslissing ten grondslag liggende rapporten en de huisregels van de locatie De Nederhof toegezonden naar het secretariaat van de Raad. Deze rapporten en de huisregels zijn
doorgezonden naar klager en zijn raadsvrouw.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van zeven dagen, in afwachting van klagers herselectie en om te voorkomen dat klager, die geen urine heeft afgestaan ten behoeve van een
urinecontrole,
zich aan detentie onttrekt. De ordemaatregel is ten uitvoer gelegd in de locatie De Torentijd van de p.i. Middelburg.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De directeur heeft op geen enkele wijze duidelijk kunnen maken op basis van welke feiten en omstandigheden hij er zeker van is dat aan klager de
gevolgen van het niet afstaan van urine zijn meegedeeld. Klager betwist dan ook dat dit hem is meegedeeld. Ook heeft de directeur op geen enkele wijze duidelijk kunnen maken op basis waarvan hij zeker is dat de urinecontrole volgens de geldende regels
is afgenomen. Klager is voorts niet geïnformeerd over het feit dat hij binnen vier uur diende te urineren en wanneer deze termijn in zou gaan. Ook heeft hij, op het moment dat het plassen niet lukte, geen informatie gekregen over de bestaande
mogelijkheden, bijvoorbeeld korte plaatsing in een isoleercel, om alsnog binnen vier uur te plassen. Daarnaast is klager niet geïnformeerd over het feit dat zijn verzoek om in de ochtend te mogen plassen niet gehonoreerd is. Gelet hierop, dient het
beroep gegrond te worden verklaard.

Door en namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager verblijft in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.). Gedetineerden die verblijven in een z.b.b.i. werken overdag
buiten
de inrichting; zo ook klager. ’s Morgens vroeg vertrekt men al naar het werk buiten de inrichting. Om die reden worden urinecontroles ‘s avonds afgenomen, zoals dat ook bij klager het geval was. Naar aanleiding van het door klager vertoonde gedrag, na
zijn terugkomst in de inrichting, is besloten een urinecontrole af te nemen. Klager heeft aan het personeel meegedeeld dat hij niet direct kon plassen. Het personeel heeft aan klager meegedeeld dat hij vier uur de tijd kreeg om urine te produceren. Hem
is ook ruim vier uur de tijd gegeven om urine te produceren. Desgevraagd antwoordt de directeur dat het mogelijk de eerste urinecontrole van klager in de z.b.b.i. was. Echter, klager verblijft al langer in detentie en hoort op de hoogte te zijn van de
procedure die bij urinecontroles wordt gevolgd. Bovendien staat deze procedure beschreven in de huisregels. Klager beschikte ook over die huisregels. Overigens merkt de directeur op dat cocaïne na een aantal dagen niet meer traceerbaar is in urine.

Uit de stukken blijkt dat de urinecontrole, waarbij klager niet kon plassen op 12 februari 2013 is verricht (en niet op 13 februari, zoals de directeur eerder heeft verklaard) en dat de urinecontrole waarbij hij wel kon plassen op 14 februari 2013 is
verricht.

3. De beoordeling
Ten aanzien van klagers stelling dat hij onvoldoende is geïnformeerd over de regel dat hij binnen vier uur urine moet afstaan en over de gevolgen van het niet binnen vier uur afstaan van urine, overweegt de beroepscommissie het volgende.
Uit het door de directeur toegezonden schriftelijk verslag, opgemaakt naar aanleiding van het voorval op 12 februari 2013, blijkt dat het personeel bij aanzegging van de urinecontrole aan klager heeft meegedeeld dat hij binnen vier uur na het moment
van
aanzegging, urine diende af te staan. Uit dit verslag blijkt voorts dat het personeel vlak voor het verstrijken van die vieruurstermijn klager heeft gevraagd of hij reeds urine kon afstaan. Klager heeft, zo blijkt uit het verslag, vervolgens geen urine
geproduceerd. In artikel 3, vierde lid, van de Regeling Urinecontrole penitentiaire inrichtingen (hierna: de Regeling) staat dat een gedetineerde, die niet direct tot afgifte van urine in staat is, gedurende een periode van vier uur alsnog in de
gelegenheid wordt gesteld onder direct visueel toezicht urine te produceren. Gelet op het vorenstaande acht de beroepscommissie onvoldoende aannemelijk geworden dat klager onvoldoende is geïnformeerd over en niet op de hoogte was van de regel dat hij
binnen vier uur urine dient af te staan.

Op grond van artikel 8, tweede lid, van de Regeling wordt het niet produceren van urine binnen een termijn van vier uur, gelijkgesteld aan een weigering medewerking te verlenen aan een urinecontrole. Uit artikel 6.3 van de huisregels blijkt – dit
vloeit
ook voort uit het landelijke drugsontmoedigingsbeleid van oktober 2008 – dat een weigering om mee te werken aan een urineonderzoek op gelijke wijze wordt behandeld als ware er sprake van het gebruik van harddrugs. Gelet hierop, in combinatie met het
gegeven dat dit niet klagers eerste urinecontrole was, acht de beroepscommissie onvoldoende aannemelijk geworden dat klager niet op de hoogte was van de gevolgen van het niet binnen vier uur afstaan van urine.

Dat klager niet in de gelegenheid is gesteld om in een afzonderingscel urine te produceren, heeft te maken met het feit dat in de z.b.b.i. van de locatie De Nederhof geen afzonderingscellen aanwezig zijn, nog daargelaten dat op de directeur geen
verplichting rustte om klager daartoe in de gelegenheid te stellen.

Voorts overweegt de beroepscommissie dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat bij de afname van de urinecontrole de daarvoor geldende regels niet zijn gevolgd. Klager heeft enkel gesteld dat de afname van de urinecontrole niet conform de regels is
geschied, zonder deze stelling verder toe te lichten.

Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht maakt de beroepscommissie op dat de urinecontrole is afgenomen in de avond van 12 februari 2013 – na terugkomst van klager in de inrichting – , omdat het vermoeden – gebaseerd op klagers
gedrag en op het gegeven dat hij verwijde pupillen had – bestond dat klager drugs had gebruikt. Hoewel in de Regeling staat dat een urinecontrole bij voorkeur ’s ochtends afgenomen dient te worden, kan onder deze omstandigheden de beslissing om de
urinecontrole niet in de ochtend af te nemen niet als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt.
Daarbij komt dat gedetineerden in de z.b.b.i. ’s ochtends vroeg naar het werk vertrekken. Klager heeft, ondanks het feit dat hij ruim vier uur – van 18.30 uur tot en met 23.15 uur – de gelegenheid heeft gekregen om te plassen, geen urine geproduceerd.
Niet gebleken is dat het niet produceren van urine het gevolg is van een lichamelijke of psychische aandoening van klager. Het niet, binnen vier uur, produceren van urine wordt op grond van artikel 8, tweede lid, van de Regeling aangemerkt als een
weigering mee te werken aan een urinecontrole. Een weigering mee te werken aan een urinecontrole wordt blijkens de huisregels (hetgeen ook voortvloeit uit het drugsontmoedigingsbeleid) gelijk gesteld aan harddrugsgebruik. Voorts blijkt uit het door de
directeur toegezonden verslag, dat een medegedetineerde – die anoniem wenst te blijven – op 13 februari 2013 aan het personeel heeft meegedeeld dat klager op de avond van 12 februari 2013 meerdere gedetineerden heeft benaderd met het verzoek om urine
voor hem af te staan, omdat hij zelf cocaïne had gebruikt. Om bovenstaande redenen heeft de directeur op 14 februari 2013 beslist om klager bij de selectiefunctionaris voor te dragen voor herselectie en aan klager, in afwachting van de
selectiebeslissing van de selectiefunctionaris, de bestreden ordemaatregel op te leggen.
Onder deze omstandigheden, in samenhang bezien met het feit dat klager verbleef in een inrichting – de z.b.b.i. van de locatie Nederhof – met een open karakter en met ruime vrijheden voor de gedetineerden, met dientengevolge mogelijkheden voor
ontvluchting, is de beroepscommissie van oordeel dat de directeur in redelijkheid heeft kunnen beslissen om klager, in afwachting van de selectiebeslissing van de selectiefunctionaris, de bestreden ordemaatregel op te leggen en deze, op grond van
artikel 25, eerste lid, van de Pbw, ten uitvoer te leggen in de gesloten inrichting van de locatie De Torentijd.
Het feit dat klager op 14 februari 2013 wel urine heeft afgegeven en dat uit de uitslag van die urinecontrole niet is gebleken dat klager drugs heeft gebruikt, doet hier naar het oordeel van de beroepscommissie niet aan af. Hierbij neemt zij in
aanmerking dat een feit van algemene bekendheid is dat cocaïne vrij snel na gebruik niet meer in urine aantoonbaar is. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal, met aanvulling van de gronden, worden
bevestigd.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, voor zover daartegen beroep is ingesteld, met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, dr. M. Kooyman en mr. A. van Waarden, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 13 september 2013

secretaris voorzitter

Naar boven