Nummer: 13/2621/GB
Betreft: [klager] datum: 9 september 2013
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.R. Ali , namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 6 augustus 2013 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de oproep zich op 11 september 2013 te melden in de beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) van de locatie Westlinge te Heerhugowaard ongegrond verklaard.
2. De feiten
Klager is op 19 januari 2011 in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van 360 dagen. Voornoemde uitspraak is op 8 januari 2013 onherroepelijk geworden. Klager heeft een gratieverzoek ingediend en op 10 juni 2013 heeft klager een
ontvangstbevestiging van dit gratieverzoek van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (Staatssecretaris) ontvangen. Op 25 juli 2013 is klager opgeroepen zich op 11 september 2013 te melden in de locatie Westlinge te Heerhugowaard.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager heeft tijdig een gratieverzoek ingediend en hij heeft de selectiefunctionaris verzocht in ieder geval te mogen afwachten of zijn gratieverzoek opschortende werking toekomt.
Bij brief van 18 juni 2013 heeft de Staatsecretaris bericht dat hij advies zal opvragen bij de advocaat-generaal (A-G) en het gerechtshof te Amsterdam met betrekking tot de vraag of het gratieverzoek opschortende werking toekomt. Klager heeft een
zelfstandige media-onderneming waarvan meerdere kleine afnemers afhankelijk zijn. Klagers functie is niet inwisselbaar omdat de afnemers een persoonlijk contact onderhouden met klager. Omdat het imago een grote rol speelt in de branche waarin klager
werkzaam is, zal het bekend worden van zijn detentie ertoe leiden dat de afnemers hem de rug toekeren met alle gevolgen van dien. Dit zal ertoe leiden dat klager een faillissement tegemoet kan zien. Klager verzoekt de melddatum te verzetten naar een
latere datum dan 11 september 2013 om hem de mogelijkheid te geven het advies van de A-G en het gerechtshof te kunnen vernemen. Klager verwijst naar de uitspraak van de beroepscommissie van 10 februari 2012, 12/342/GB.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De Staatsecretaris heeft klager bij brief van 21 juni 2013 bericht dat het gratieverzoek van rechtswege geen opschortende werking heeft. In het kader van de beoordeling van het bezwaarschrift is aan klagers raadsman telefonisch toegelicht dat het
gratieverzoek voor advies is doorgezonden aan de A-G en het gerechtshof, maar dat dit niet ziet op de opschortende werking.
Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
4. De beoordeling
De beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
Op 21 juni 2013 heeft de Staatssecretaris klager bericht dat het gratieverzoek geen opschortende werking van rechtswege (als bedoeld in artikel 558a Sv) heeft. De Staatssecretaris kan desalniettemin schorsende werking aan een gratieverzoek verlenen,
van
welke bevoegdheid slechts bij hoge uitzondering gebruik wordt gemaakt. Hierbij wordt met name gedacht aan de situaties/omstandigheden waarin degene wie het gratieverzoek betreft of diens bloedverwant in de eerste graad een levensbedreigende ziekte of
aandoening heeft, aan degene wie het gratieverzoek betreft een bij wet niet toegelaten straf of combinatie van straffen opgelegd, er sprake is van expliciete ondersteuning of een ambtshalve gratieverzoek van het Openbaar Ministerie. Het is de
beroepscommissie niet gebleken dat een van die situaties zich hier voordoet. Daarom acht de beroepscommissie niet aannemelijk dat de Staatssecretaris aan het gratieverzoek opschortende, dan wel schorsende werking, zal verlenen. Klager was sedert 8
januari 2013 op de hoogte van de opgelegde straf en de beroepscommissie is dan ook van oordeel dat klager voldoende gelegenheid heeft gehad om te anticiperen op zijn aankomende detentie. De gevolgen van een vrijheidsstraf komen immers voor rekening en
risico van de veroordeelde. Hetgeen klager over zijn persoonlijke omstandigheden heeft aangevoerd, kan hier niet aan afdoen.
Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit, voorzitter, mr. J.I.M.W. Bartelds, mr. L.M. Moerings en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 9 september 2013
secretaris voorzitter