nummer: 13/1809/TB
betreft: [klager] datum: 9 september 2013
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een beslissing van 10 juni 2013 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Ter zitting van de beroepscommissie van 29 juli 2013, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klagers raadsman, mr. A.R. Ytsma en namens de Staatssecretaris, [...], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen
van
het ministerie van Veiligheid en Justitie. Klager heeft schriftelijk bericht niet ter zitting te zullen verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft beslist klager te plaatsen in FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen (hierna: FPC Van Mesdag).
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Op 2 december 2002 is klager geplaatst in FPK Oldenkotte. Op 26 juni 2006 is klager overgeplaatst naar FPC Van
Mesdag.
Op 3 december 2009 heeft de rechtbank te Assen besloten tot voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging. Op 10 januari 2013 heeft de rechtbank de hervatting van de dwangverpleging gelast. Op 11 april 2013 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
de uitspraak van de rechtbank Assen bevestigd. Bij besluit van 10 juni 2013 is klager geplaatst in FPC Van Mesdag.
3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. In de verlengingsbeslissingen uit 2007 en 2008 heeft de rechtbank FPC Mesdag opgedragen te werken aan klagers verslavingsproblematiek en resocialisatie. In 2009 bleek echter dat de inrichting
hier geen stappen in heeft gezet en koerst op een longstayaanvraag ten behoeve van klager. De rechtbank heeft daarop besloten tot de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging. In 2012 heeft klager een terugval gehad en drugs gebruikt. De
rechtbank heeft bij zijn uitspraak in 2013 tot hervatting van de dwangverpleging aangegeven dat de behandeling zich met name zal richten op klagers verslavingsproblematiek. Klager is gehoord op een moment dat al een intakegesprek was ingepland. Uit dit
gesprek is gebleken dat de situatie in de inrichting weinig is veranderd. Klager heeft te maken met dezelfde mensen als destijds. Met een dergelijke voorgeschiedenis meent klager dat hij niet in FPC Van Mesdag geplaatst moet worden. De inrichting is
onvoldoende toegerust om aan klagers verslavingsproblematiek te werken.
De Staatssecretaris heeft er geen blijk van gegeven alle omstandigheden te hebben meegewogen bij zijn beslissing. De beslissing is onzorgvuldig tot stand gekomen en niet goed gemotiveerd. Uit de uitspraken van de rechtbank Assen uit 2008 en 2009 komt
naar voren dat de rechtbank niet tevreden was over de gemaakte vorderingen van de inrichting. Klager en de inrichting waren geen goede match. Deze uitspraken zijn niet bij de beslissing betrokken. Klager verwijst naar de e-mailwisselingen tussen het
ministerie en de inrichting, die zich bij de stukken bevinden. Anders dan in de betreffende e-mailwisselingen wordt gesteld, heeft de inrichting, blijkens de uitspraak van de rechtbank Assen van 3 december 2009 vrijwel geen aandacht besteed aan de
verslavingsproblematiek van klager. Een inrichting die met de gedachte speelt van een longstayplaatsing hoeft niet meer te rekenen op het vertrouwen van de tbs-verpleegde. Het is onbegrijpelijk klager juist in deze inrichting te plaatsen. Klager vreest
dat hij uiteindelijk toch in de longstay belandt.
Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt ingenomen. Klagers eerdere plaatsing in FPC Van Mesdag vormt geen contra-indicatie hem wederom aldaar te plaatsen. FPC Van Mesdag is voldoende toegerust voor een behandeling van
klagers verslavingsproblematiek. Klager is eerder geplaatst geweest op de afdeling Hunze alwaar men gespecialiseerd is in de behandeling van verslavings- en persoonlijkheidsproblematiek. Klager heeft daar een verslavingsmodule gevolgd gericht op het
vergroten van inzicht met betrekking tot zijn verslavingsproblematiek als ook op het vergroten van de motivatie om te stoppen met drugsgebruik. De deelname aan een vervolgmodule werd afhankelijk gesteld van klagers motivatie. Er is geen sprake van een
verstoorde werkrelatie tussen de inrichting en klager. De verwachting is dat klager gelet op de in het reclasseringsadvies vermelde erkenning van zijn verslavingsproblematiek nu wel deel kan nemen aan de vervolgbehandeling. Daarbij komt het feit dat
klager bekend is in de inrichting, waardoor zijn behandeling voortvarender dan in andere klinieken ter hand kan worden genomen. Op deze wijze kan toegewerkt worden naar een nieuwe voorwaardelijke beëindiging van de tbs-maatregel met dwangverpleging.
Klager en FPC Van Mesdag verschillen van mening over de resocialisatie. De inrichting stelt geen onredelijke eisen. Klager frustreert zelf de behandeling. Uit de uitspraak van de rechtbank Assen van 3 december 2009 komt naar voren dat ook de Officier
van Justitie twijfels had over de behandelbereidheid van klager. Klager heeft zich na de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging niet gehouden aan de voorwaarden. FPC Van Mesdag heeft de verwachting uitgesproken dat klager nu wel gemotiveerd
zal zijn voor een behandeling. Het gaat niet alleen om de faciliteiten die de inrichting aanbiedt, ook klager is verantwoordelijk voor een succesvolle behandeling. De Staatssecretaris gaat er vanuit dat de inrichting de behandeling voortvarend ter hand
zal nemen. Een overplaatsing naar een andere inrichting zal geen soelaas bieden. Nergens uit blijkt dat klager in een andere inrichting wel zal meewerken aan een behandeling. Ook uit de ter zitting van de beroepscommissie overgelegde zesjaarsrapportage
blijkt dat klager volstrekt zijn eigen gang gaat.
4. De beoordeling
Bij de plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.
Uitgangspunt van het mede op grond van het IBO II-rapport door de Staatssecretaris geformuleerde beleid is dat alle tbs-inrichtingen geoutilleerd zijn voor iedere ter beschikking gestelde, met uitzondering van een aantal speciale categorieën, te weten
vrouwen, zwakbegaafden en extreem beheers- en vluchtgevaarlijke ter beschikking gestelden. Daarnaast wordt onderscheiden naar de primaire psychopathologie: psychotische stoornis of persoonlijkheidsstoornis.
Klager heeft geen zwaarwegende argumenten aangevoerd die zouden moeten leiden tot het oordeel dat de Staatssecretaris in redelijkheid niet tot de bestreden plaatsingsbeslissing heeft mogen komen. Van belang hierbij acht de beroepscommissie dat ook in
het FPC Van Mesdag specifieke deskundigheid aanwezig is ten aanzien van verpleegden met een verslavingsproblematiek. Bovendien is klager wegens een eerdere opname bekend in FPC Van Mesdag. Een snelle hervatting van de behandeling is dan te prefereren
boven een overplaatsing naar een andere inrichting. De Staatssecretaris en de inrichting zijn bekend met klagers bezwaren tegen een plaatsing in FPC Van Mesdag. Desondanks ziet de inrichting hierin geen belemmering voor een plaatsing. FPC Van Mesdag
ziet perspectief in een vervolgbehandeling van klager.
Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen kan de beslissing klager te plaatsen in FPC Van Mesdag, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden
verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit:
mr. drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, drs. B. van Dekken en mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 9 september 2013
secretaris voorzitter