Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/1828/TA, 3 september 2013, beroep
Uitspraakdatum:03-09-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/1828/TA

betreft: [klager] datum: 3 september 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 31 mei 2013 van de beklagcommissie bij FPC De Pompestichting te Nijmegen, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft het hoofd van de inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. M.W. Stoet om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de medische zorg op 10 en 11 januari 2013.

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klagers raadsman, mr. M.W. Stoet, is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De inrichting is tekortgeschoten in de medische zorg. De wijze waarop de klacht is behandeld zou niet objectief zijn geweest.

Het hoofd van de inrichting heeft in beroep verwezen naar het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 41, eerste lid, van de Bvt heeft de verpleegde recht op verzorging door een aan de inrichting verbonden arts. Op grond van artikel 41, derde lid, aanhef en onder a en b, van de Bvt draagt het hoofd van de inrichting zorg dat een
aan
de inrichting verbonden arts regelmatig beschikbaar is voor het houden van een spreekuur en op andere tijdstippen beschikbaar is, indien dit in het belang van de gezondheid van de verpleegde noodzakelijk is. Op grond van artikel 56, eerste lid en onder
e, van de Bvt kan een verpleegde bij de beklagcommissie beklag doen over een beslissing die een beperking inhoudt van een recht, dat hem op grond van een bij of krachtens de Bvt gegeven voorschrift dan wel enig ander wettelijk voorschrift of een
eenieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend verdrag toekomt. Op grond van artikel 56, vierde lid, van de Bvt staat tegen de wijze waarop het hoofd van de inrichting een bij of krachtens deze wet gestelde zorgplicht betracht geen beklag
open. De beroepscommissie stelt voorop dat alleen klachten over een (vermeende) schending van een wettelijk recht als gevolg van het niet betrachten van een zorgplicht als ontvankelijk worden aangemerkt en inhoudelijk worden beoordeeld. De enkele
stelling dat sprake is van het niet betrachten van een zorgplicht biedt op zichzelf genomen geen deugdelijke grondslag voor de ontvankelijkheid van het beklag. Het ‘niet betrachten’ van een zorgplicht moet daadwerkelijk vastgesteld worden.

De beklagcommissie heeft geoordeeld dat op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting niet aannemelijk is geworden dat in dit geval klager medische zorg is onthouden. De beklagcommissie heeft klager terecht niet-ontvankelijk verklaard.
De beroepscommissie komt tot het oordeel dat de beklagcommissie in zoverre op goede gronden en met juistheid op het beklag heeft beslist.

Vervolgens heeft de beklagcommissie echter overwogen dat zij het ‘daarbij van belang acht dat aan klager niet automatisch maagbescherming wordt voorgeschreven.’ Daarmee wordt echter een oordeel uitgesproken over het handelen van de medische dienst. In
de Bvt is echter geen rechtsmiddel tegen het handelen van een arts neergelegd. De uitspraak van de beklagcommissie zal dan ook in zoverre worden vernietigd.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie voor zover dit ziet op het onthouden van medische zorg op 10 en 11 januari 2013.
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover dit betrekking heeft op de beoordeling van de het handelen van de medische dienst.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. R.M. Maanicus en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 3 september 2013

secretaris voorzitter

Naar boven