Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/2020/TA, 2 september 2013, beroep
Uitspraakdatum:02-09-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/2020/TA

betreft: [klager] datum: 2 september 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.W.H.M. Wolters, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 26 april 2013 van de beklagcommissie bij FPC Veldzicht te Balkbrug, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 20 augustus, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Vught, is gehoord klager, bijgestaan door mr. M. Bijleveld, kantoorgenoot van zijn raadsman mr. D.W.H.M. Wolters.
Het hoofd van de inrichting heeft schriftelijk laten weten niet ter zitting te verschijnen en heeft schriftelijk op het beroep gereageerd.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de valse beschuldigingen van het personeel ten opzichte van klager en de gevolgen die hij daarvan ondervindt.

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk in het beklag verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager klaagt niet over de uitvoering van zijn behandeling, maar over de onjuiste bejegening door het personeel. Hij wordt door anderen ten
onrechte beschuldigd van betrokkenheid bij handel in drugs in de inrichting. Klager wil weten waar dat vandaan komt. Hij kan zich daartegen niet verweren, omdat het personeel de bronnen niet wil prijsgeven. Daardoor is vanaf juni 2012 ruis rond klager
ontstaan, die door de inrichting in stand wordt gehouden en waarvan klager negatieve gevolgen heeft ondervonden. De inrichting stelt dat zorg op maat is verleend. Feitelijk is klager gedurende acht à negen maanden in zijn interne vrijheden beperkt
doordat hij alleen onder begeleiding ergens heen mocht. Hem is afdelingsarrest opgelegd. Daarvan heeft hij geen schriftelijke mededeling gekregen. Hij is daartegen niet in beklag gegaan, omdat hij naar zijn idee daarin toch niet-ontvankelijk verklaard
zou worden.
Verder heeft de ruis gevolgen voor het verloop van zijn behandeling. Klager verblijft op een longstayafdeling en wil graag naar een behandelafdeling, maar door elk negatief bericht duurt zijn verblijf op een longstayafdeling langer.
Klager is nu uit de ruis. De inrichting wil hem vertrouwen geven. Hij gaat nu echter met niemand meer om, juist om nieuwe ruis te voorkomen. De inrichting verwijt hem nu weer dat hij niet open en betrouwbaar is. Klager is in het bezit van een uitspraak
van een rechtbank in een verlengingsprocedure van een medepatiënt die ook in de ruis zit. Daarin heeft de rechtbank overwogen dat zij het de inrichting zwaar aanrekent dat ze mensen allerlei ruis rond drugshandel verwijt terwijl nimmer van een
dergelijk
feit is gebleken.
Klager dient daarom in zijn klacht te worden ontvangen en zijn klacht dient gegrond te worden verklaard.

Het hoofd van de inrichting heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het beleid binnen de inrichting ziet niet op het opleggen van sancties, maar op het geven van extra zorg en ondersteuning die binnen
het behandelplan past. Zo ook wanneer er veel ruis rondom een patiënt is in verband met drugs. Er wordt dan extra zorg geboden overeenkomstig artikel 8.4 van de huisregels. Dit kan tevens inhouden dat de interne vrijheden worden opgeschort totdat
klager
weer verantwoordelijk met deze vrijheden kan omgaan. In de tussentijd kan tevens onderzoek worden gedaan naar de ruis.

3. De beoordeling
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan - voor zover dat is komen vast te staan - naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie, zij het op een andere grond. Ter zitting van de
beroepscommissie
is door en namens klager uitdrukkelijk verklaard dat de klacht ziet op de handelwijze van het personeel voor wat betreft het ontstaan en in stand houden van ruis rond klager betreffende vermeende betrokkenheid bij handel in drugs en pornofilms in de
inrichting. Naar het oordeel van de beroepscommissie is een dergelijke bejegening niet aan te merken als een beslissing van het hoofd van de inrichting waartegen op grond van artikel 56 Bvt beklag openstaat. Aan de beoordeling van eventuele gevolgen
daarvan kan de beroepscommissie in deze procedure dan ook niet toekomen. Overigens heeft de beroepscommissie in een andere procedure bij uitspraak 13/461/TB van 11 juni 2013 het beroep van klager tegen de beslissing van de Staatssecretaris van
Veiligheid en Justitie tot voortzetting van zijn verblijf in een longstayvoorziening ongegrond verklaard. Daarbij heeft zij klager meegegeven dat het aan hem is om op een constructieve wijze mee te werken aan en zich in te blijven zetten voor door de
Landelijke Adviescommissie Plaatsing aan de inrichting geadviseerde gedragsinterventies.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, mr. R.M. Maanicus en mr.drs. R.H. Zuijderhoudt, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 2 september 2013

secretaris voorzitter

Naar boven