Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/1737/GA, 27 augustus 2013, beroep
Uitspraakdatum:27-08-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/1737/GA

betreft: [klager] datum: 27 augustus 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A. Stoop, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 17 mei 2013 van de beklagcommissie bij de locatie Torentijd te Middelburg

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 26 juli 2013, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsrouw mr. A. Stoop, de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de locatie Torentijd, [...], en
het hoofd veiligheid van de locatie Torentijd, [...].

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van veertien dagen, ingaande op 9 januari 2013 en eindigende op 23 januari 2013. De ordemaatregel is opgelegd, omdat een persoon van buiten de
inrichting, naar de p.i. Middelburg heeft gebeld met de mededeling dat klager op gewelddadige wijze uit de inrichting zal worden bevrijd. De ordemaatregel is extern ten uitvoer gelegd op de landelijke afzonderingsafdeling (l.a.a.) van de p.i. Vught.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Op 9 januari 2013 is bij de inrichting telefonisch de mededeling ontvangen dat een gedetineerde op gewelddadige wijze zal worden bevrijd. Naar
aanleiding van deze mededeling zijn veiligheidsmaatregelen genomen in en rondom de p.i. Middelburg. Blijkbaar is er reden geweest deze mededeling op enige wijze te linken aan klager. De directeur heeft aangevoerd dat klager op initiatief van dan wel na
overleg met de zogenaamde driehoek (burgemeester, politie en justitie) een ordemaatregel is opgelegd, die extern ten uitvoer is gelegd in de p.i. Vught. Klager ontkent met de bedoelde mededeling iets te maken te hebben. Van enige betrokkenheid van
klager is geen sprake. Tot op de dag van vandaag weet hij niet door wie de mededeling is gedaan en wat de inhoud van die mededeling is geweest. Het was voor klager dus onduidelijk waarom hem de ordemaatregel is opgelegd en waarom hij is overgeplaatst.
Dit heeft hij eerst de volgende dag van zijn raadsvrouw, die navraag heeft gedaan bij de recherche, vernomen. De directeur dient een zelfstandige beslissing te nemen. De ordemaatregel is enkel en alleen opgelegd naar aanleiding van een externe
dreiging,
die niet nader is onderzocht en toegelicht. Niet duidelijk is wat deze dreiging concreet inhield. Niet is gebleken op basis waarvan de dreiging zo ernstig moet worden geacht, dat de oplegging van de ordemaatregel noodzakelijk was in verband met de orde
en veiligheid in de inrichting. De directeur heeft geen stukken, bijvoorbeeld van de recherche, overgelegd met betrekking tot deze externe dreiging. Ook zijn er geen stukken waaruit het advies van de driehoek blijkt. Er is geen sprake van equality of
arms in deze zaak. De beroepscommissie laat toe dat de directeur bij een vermoeden van betrokkenheid bij een vluchtpoging een ordemaatregel van afzondering oplegt, maar verplicht de directeur wel na korte tijd een nader onderzoek in te stellen naar de
juistheid van de gegevens waarop de maatregel is gebaseerd (01/148/GA). In deze zaak is geen nader onderzoek verricht. Er waren onvoldoende aanwijzingen om de ordemaatregel op te leggen. De beslissing is onzorgvuldig geweest. Het beklag dient gegrond
te
worden verklaard en aan klager dient een tegemoetkoming te worden toegekend. Daarbij moet rekening worden gehouden met het feit dat klager gedurende enkele dagen niet over zijn bezittingen, waaronder zijn procesdossier, heeft kunnen bezitten, terwijl
zijn hoger beroep op 18 januari 2013 diende. Deze situatie heeft klager als mensonterend ervaren.
Bovendien heeft de directeur zijn hoorplicht ex artikel 57, eerste lid, van de Pbw geschonden. Klager is niet door de directeur gehoord voordat hem de ordemaatregel is opgelegd. Klager is om 12.00 uur ingesloten, maar is eerst aan het begin van de
avond
overgeplaatst naar de p.i. Vught. Er was dus, anders dan de beklagcommissie heeft overwogen, een reële mogelijkheid om klager te horen. De vereiste spoed verzette zich niet tegen het horen van klager. Bij de schending van de hoorplicht dient, gelet op
de jurisprudentie van de beroepscommissie, het beklag gegrond te worden verklaard en aan klager een tegemoetkoming te worden toegekend.

Door en namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Op 9 januari 2013 zijn bij de inrichting telefoontjes binnengekomen, waarin werd meegedeeld dat er een gewelddadige bevrijdingspoging
van
een gedetineerde in de p.i. Middelburg zal plaatsvinden. Dit is door de inrichting doorgegeven aan de politie. Naar aanleiding hiervan heeft in de ochtend het eerste driehoeksoverleg plaatsgevonden, waarbij het hoofd veiligheid van de inrichting
aanwezig is geweest, om een inschatting te maken van deze dreiging. De dreiging is door de driehoek als zeer serieus ingeschat. De politie heeft vervolgens een deel van de wijk afgezet en de inrichting vergrendeld. Niemand mocht de inrichting in of
uit.
De directeur heeft in de inrichting veiligheidsmaatregelen genomen en alle gedetineerden ingesloten op cel. Na het middaguur bleek uit onderzoek van de recherche dat de dreiging betrekking had op klager. Vervolgens heeft het tweede driehoeksoverleg
plaatsgevonden, waarbij wederom het hoofd veiligheid van de inrichting aanwezig was. In dit overleg werd geoordeeld dat de dreiging onverminderd aanwezig was. De driehoek heeft de directeur dringend verzocht klager over te plaatsen. Indien dit niet zou
gebeuren, zou uit veiligheidsoverwegingen de wijk afgezet en de inrichting vergrendeld blijven. De directeur heeft voorafgaande aan de bestreden beslissing een eigen belangenafweging gemaakt, maar hij kon gelet op deze omstandigheden niet anders dan
klager een ordemaatregel opleggen en deze extern ten uitvoer leggen. Klager is uiteindelijk rond 19.30 uur overgebracht naar de p.i. Vught. De driehoek heeft de directeur expliciet verzocht klager geen mededelingen te doen over de reden van de
ordemaatregel en zijn overplaatsing. De directeur heeft klager dus uit veiligheidsoverweging niet gehoord. Ook in de p.i. Vught is klager niet gehoord. Desgevraagd heeft de directeur verklaard dat de recherche en driehoek, ondanks verzoeken hiertoe van
de directeur, geen stukken hebben willen overleggen waaruit blijkt dat de dreiging verband hield met klager. Wel heeft de recherche meegedeeld dat de groep waarvan de dreiging uitging vuurwapengevaarlijk was en tot de kennissenkring van klager
behoorde.
De ordemaatregel is voor veertien dagen opgelegd, omdat niet duidelijk was hoe lang de politie nodig had voor het onderzoek en hoe lang de selectiefunctionaris nodig had om klager definitief over te plaatsen. De ordemaatregel heeft uiteindelijk
veertien
dagen geduurd, omdat de directeur nog geen bericht had ontvangen dat de dreiging was afgenomen en de selectiefunctionaris nog geen beslissing had genomen.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 57, eerste lid, onder c, van de Pbw stelt de directeur de gedetineerde in de gelegenheid te worden gehoord, alvorens hij beslist tot oplegging van een ordemaatregel van afzondering (en de externe tenuitvoerlegging daarvan).
Ingevolge artikel 57, derde lid, van de Pbw kan het horen van een gedetineerde – in verband met een op te leggen ordemaatregel – achterwege blijven indien de vereiste spoed zich hiertegen verzet, dan wel indien de gemoedstoestand van de gedetineerde
daaraan in de weg staat. De directeur heeft ter zitting aangevoerd dat hij uit veiligheidsoverwegingen (op verzoek van de driehoek) heeft afgezien van het horen van klager. De beroepscommissie overweegt dat ‘het veiligheidsbelang’ niet in artikel 57,
derde lid, van de Pbw wordt genoemd als criterium op grond waarvan het horen van een gedetineerde achterwege kan blijven. Nu niet is gebleken dat de vereiste spoed zich tegen het horen van klager verzette – klager is omstreeks 12.00 uur ingesloten op
cel en omstreeks 19.30 uur overgebracht naar de p.i. Vught – dan wel dat de gemoedstoestand van klager aan het horen in de weg heeft gestaan, heeft de directeur ten onrechte afgezien van het horen van klager. Het beroep zal derhalve, op formele grond,
gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard.

Voorts staat ter beoordeling of aan klager een tegemoetkoming dient te worden toegekend. Bij deze beoordeling is van belang de vraag of de directeur in redelijkheid heeft kunnen beslissen de bestreden ordemaatregel op te leggen en deze extern ten
uitvoer te leggen. De beroepscommissie gaat bij haar beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden, die door en namens de directeur ter zitting naar voren zijn gebracht en waarvan de juistheid niet door of namens klager is betwist. In de
ochtend van 9 januari 2013 heeft een persoon van buiten de inrichting, de p.i. Middelburg gebeld met de mededeling dat er een gewelddadige bevrijdingspoging op handen was. Dit heeft de inrichting gemeld bij de politie. Vervolgens heeft er een (eerste)
driehoeksoverleg plaatsgevonden, waarbij het hoofd veiligheid aanwezig is geweest, waarin is geoordeeld dat de dreiging zeer serieus moet worden genomen. Uit veiligheidsoverwegingen heeft de politie de wijk gedeeltelijk afgezet en de inrichting
vergrendeld en heeft de directeur de gedetineerden in de inrichting op cel ingesloten. Na het middaguur heeft de recherche bekend gemaakt dat de dreiging betrekking had op klager. De dreiging ging volgens de recherche uit van een groep die bekend staat
als vuurwapengevaarlijk en waarvan de leden tot de kennissenkring van klager behoren. Vervolgens heeft een tweede driehoeksoverleg plaatsgevonden, waarbij wederom het hoofd veiligheid aanwezig was, waarin is geoordeeld dat de dreiging onverminderd
aanwezig was. De driehoek heeft de directeur verzocht klager met spoed over te plaatsen naar een andere inrichting. Indien dit niet zou gebeuren dan was de politie, gelet op het belang van de orde en veiligheid, genoodzaakt de afzetting van de wijk en
de vergrendeling van de inrichting te handhaven.

Hoewel de directeur geen stukken heeft overgelegd (van bijvoorbeeld het driehoekoverleg of de recherche) waaruit blijkt dat de dreiging betrekking had op klager, is de beroepscommissie van oordeel dat de directeur onder bovengenoemde omstandigheden –
en
met name gezien de ingrijpende wijze waarop door de driehoek is gereageerd op deze dreiging – in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat het, in belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting dan wel van een ongestoorde
tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming, noodzakelijk was om klager de bestreden ordemaatregel op te leggen. De beslissing om deze ordemaatregel ten uitvoer te leggen op de landelijke afzonderingsafdeling van de p.i. Vught, kan evenmin als
onredelijk
en onbillijk worden aangemerkt, nu, gelet op de aard van de dreiging – een bevrijdingspoging van klager uit de p.i. Middelburg –, aannemelijk is geworden dat de tenuitvoerlegging van de ordemaatregel in de p.i. Middelburg op ernstige bezwaren stuitte
(als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de Pbw). Voorts oordeelt de beroepscommissie dat de beslissing van de directeur om de ordemaatregel veertien dagen te laten voortduren niet als onredelijk en onbillijk kan worden aangemerkt. De
beroepscommissie acht op basis van hetgeen de directeur ter zitting heeft aangevoerd aannemelijk geworden dat terugplaatsing van klager naar de p.i. Middelburg niet tot de mogelijkheden behoorde, terwijl de selectiefunctionaris eerst na 23 januari 2013
(de einddatum van de bestreden ordemaatregel) heeft beslist over een definitieve overplaatsing van klager naar een andere inrichting (de p.i. Krimpen aan den IJssel).

Weliswaar is het beroep – op formele grond – gegrond verklaard, echter de beroepscommissie ziet, nu de bestreden beslissing van de directeur niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt, geen aanleiding aan klager een tegemoetkoming toe te
kennen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, dr. M. Kooyman en mr. A. van Waarden, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 27 augustus 2013

secretaris voorzitter

Naar boven