Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/1368/GA, 26 augustus 2013, beroep
Uitspraakdatum:26-08-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Vervoer  v

Uitspraak

nummer: 13/1368/GA

betreft: [klager] datum: 26 augustus 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van – zo begrijpt de beroepscommissie – 22 april 2013 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 26 juli 2013, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman [...]i en diens stagiaire [...], en de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Vught, [...].

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing van de directeur van 23 november 2012 inhoudende dat klager geen toestemming wordt verleend om een arts in het ziekenhuis te bezoeken zonder de directe aanwezigheid daarbij van het personeel van de Dienst Vervoer en
Ondersteuning (DV&O).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Gedetineerden dienen aan geen andere beperkingen te worden onderworpen dan die welke voor het doel van de vrijheidsbeneming of in het belang
van de handhaving van de orde en veiligheid noodzakelijk zijn. De directeur dient voorafgaande aan zijn beslissing een belangenafweging te maken. Niet is vast komen te staan dat het, in verband met het belang van de handhaving van de orde en
veiligheid,
noodzakelijk is dat personeel bij het gesprek tussen klager en de arts, in de behandelkamer aanwezig is. Klager heeft in de inrichting nog nooit gevaarlijk of agressief gedrag vertoond en heeft geen enkel belang bij een ontvluchting. Er is geen sprake
van vluchtgevaar. Klager vormt eveneens geen gevaar voor het ziekenhuispersoneel, hij mag in de inrichting ook alleen (buiten de aanwezigheid van het personeel) met een verpleegkundige praten. Er zijn dus geen veiligheidbelangen die de aanwezigheid van
DV&O-personeel in de behandelkamer noodzakelijk maken. Het is voldoende als het DV&O-personeel buiten de behandelkamer bij de deur blijft staan. Het uitgangspunt van de directeur dat personeel in principe altijd aanwezig is in de behandelkamer, is
onjuist. Door de aanwezigheid van personeel in de behandelkamer wordt klagers recht op privacy – artikel 8 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) – geschonden. Bovendien wordt er een inbreuk gemaakt op de vertrouwelijke relatie tussen arts
en patiënt en de geheimhoudingsplicht van de arts. Het feit dat het DV&O-personeel ook een geheimhoudingsplicht heeft, betekent niet dat zij zonder meer een vertrouwelijk gesprek tussen een arts en een gedetineerde mogen bijwonen. Klager moet in
vrijheid met de arts kunnen praten over zijn klachten. De aanwezigheid van personeel kan ertoe leiden dat klager zich niet volledig vrij voelt om over zijn klachten te praten. Het is ook niet de bedoeling dat het justitiepersoneel op de hoogte is van
klagers medische aandoeningen. Bovendien heeft het personeel tijdens een eerder bezoek van klager aan een arts ingebroken in het gesprek, door aan klager uit te leggen wat de arts hem bedoelde te vertellen. Dit is hoogst ongepast. Desgevraagd antwoordt
klager dat hij thans nog geen bezoek aan het ziekenhuis heeft gebracht, omdat dit niet spoedeisend was. Wel heeft hij telefonisch contact gehad met de internist, die het nodig acht dat klager binnenkort in het ziekenhuis wordt onderzocht.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Indien een gedetineerde een ziekenhuis moet bezoeken bestaat er altijd een veiligheidsrisico. Ter voorkoming van onregelmatigheden tijdens het
transport naar het ziekenhuis, ter handhaving van de orde en veiligheid en ter bescherming van het ziekenhuispersoneel worden bij het bezoek van een gedetineerde aan een ziekenhuis altijd veiligheidsmaatregelen genomen. Uitgangspunt is dat het
personeel
bij een bezoek van een gedetineerde aan een arts standaard aanwezig is in de behandelkamer. Hiervan kan slechts in bijzondere omstandigheden worden afgeweken. Een dergelijke inperking van de privacy is inherent aan de detentiesituatie. Het is uiteraard
niet de bedoeling dat het personeel zich bemoeit met het gesprek. De directeur heeft voorafgaande aan zijn beslissing een belangenafweging gemaakt. De juridisch medewerker is om advies gevraagd. Deze heeft de geldende regelgeving bekeken en het
bovenstaande uitgangspunt bevestigd. Tevens heeft de directeur contact gehad met DV&O. Aan de directeur werd meegedeeld dat DV&O-personeel altijd in de behandelkamer aanwezig is, zeker indien het een levenslang gestrafte gedetineerde – zoals klager –
betreft. In dit geval heeft klager geen zwaarwegende belangen aangevoerd, op grond waarvan de directeur het noodzakelijk heeft geacht om in klagers geval af te wijken van bovenstaand uitgangspunt. De directeur erkent dat hij verantwoordelijk is voor
het
vervoer van gedetineerden naar het ziekenhuis, maar het vervoer wordt uitgevoerd door DV&O. De wagencommandant van DV&O kan ter plaatse beslissen of de aanwezigheid van personeel in de behandelkamer noodzakelijk is. Desgevraagd heeft de directeur
verklaard dat klager niet bekend staat als vluchtgevaarlijk en dat klager in de inrichting geen agressief gedrag vertoont. Bij de arts is niet nagevraagd of hij het nodig acht dat personeel tijdens het bezoek van klager in de behandelkamer aanwezig
is.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 42, vierde lid, onder c, van de Pbw draagt de directeur zorg voor de overbrenging van de gedetineerde naar het ziekenhuis, indien de behandeling van de gedetineerde door een arts aldaar plaatsvindt. De beroepscommissie overweegt
dat
de directeur verantwoordelijk is voor de wijze van uitvoering van dit vervoer, ook al wordt het vervoer (in opdracht van de directeur) uitgevoerd door DV&O.

De beroepscommissie stelt voorop dat het contact tussen arts en patiënt vertrouwelijk is en dat op de inhoud van een dergelijk contact de geheimhoudingsplicht van de arts van toepassing is, wat betekent dat de door de patiënt verstrekte informatie niet
zonder diens toestemming aan derden mag worden verstrekt (artikel 457 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek). Gelet op het vorenstaande – en ook gelet op het in artikel 8 EVRM vervatte recht op privacy en het in artikel 2, vierde lid, van de Pbw
neergelegde beginsel van minimale beperkingen – oordeelt de beroepscommissie dat uitgangspunt dient te zijn dat er, bij een bezoek van een gedetineerde aan een arts (in het ziekenhuis), geen toezichthoudend personeel aanwezig is in de behandel- of
spreekkamer. Dit uitgangspunt lijdt slechts uitzondering indien de aanwezigheid van personeel in de behandel- of spreekkamer uit veiligheidsoverwegingen (strikt) noodzakelijk is. Het door de directeur gehanteerde uitgangspunt dat het personeel bij een
bezoek van een gedetineerde aan een arts standaard aanwezig is in de behandel- of spreekkamer, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden, is derhalve – wat er ook zij van (dienst)instructies of circulaires van bijvoorbeeld DV&O – onjuist.
De directeur dient derhalve voorafgaande aan zijn beslissing een zelfstandige belangenafweging te maken tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde bij raadpleging van/behandeling door een arts zonder dat daarbij toezichthoudend
personeel aanwezig is en anderzijds het algemene belang van handhaving van de orde en veiligheid dan wel van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. De directeur heeft ter zitting desgevraagd te kennen gegeven dat klager niet bekend
staat als vluchtgevaarlijk en dat klager in de inrichting geen gevaarlijk of agressief gedrag vertoont. Ter zitting zijn ook verder geen feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan aannemelijk is geworden dat ten aanzien van klager
veiligheidsrisico’s gelden. Door de directeur is niet nagevraagd of de behandelend arts het nodig achtte dat er, gedurende het bezoek van klager, personeel aanwezig is in de behandel- of spreekkamer. Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van de
beroepscommissie niet aannemelijk geworden dat de aanwezigheid van personeel in de behandel- of spreekkamer tijdens het bezoek van klager aan de arts, in verband met het veiligheidsbelang, geboden was. Het feit dat klager is veroordeeld tot een
levenslange gevangenisstraf doet hier naar het oordeel van de beroepscommissie niet aan af. De bestreden beslissing van de directeur dient daarom als onredelijk en onbillijk te worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard, de
uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. De beroepscommissie ziet geen aanleiding klager een tegemoetkoming toe te kennen, nu niet is gebleken dat het consult spoedeisend was en aangezien
een consult – in beginsel zonder dat daarbij toezichthoudend personeel aanwezig is – nog steeds kan plaatsvinden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, dr. M. Kooyman en mr. A. van Waarden, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 26 augustus 2013

secretaris voorzitter

Naar boven