Nummer: 13/1869/GB
Betreft: [klager] datum: 26 augustus 2013
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 10 juni 2013 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Klager is op 16 augustus 2013, in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught, door een lid van de Raad gehoord.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem over te plaatsen naar de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden (BPG) van de p.i. Vught ongegrond verklaard.
2. De feiten
Klager is sedert 1 november 2012 gedetineerd. Op 5 november 2012 is hij geplaatst in het huis van bewaring (h.v.b.) van de p.i. Nieuwegein. Op 18 april 2013 is aan klager een ordemaatregel opgelegd, die extern ten uitvoer is gelegd in de p.i. Vught. Op
22 april 2013 heeft de selectiefunctionaris beslist om klager (definitief) over te plaatsen naar de BPG van de p.i. Vught.
3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Op 18 april 2013 is aan klager, op de terugweg van de rechtbank Amsterdam naar de p.i. Nieuwegein, meegedeeld dat hij, bij wijze van ordemaatregel, wordt overgeplaatst naar de p.i.
Vught.
Op 22 april 2013 heeft de selectiefunctionaris beslist klager definitief over te plaatsen naar de BPG van de p.i. Vught. Klager is ten onrechte in de BPG geplaatst. Klager heeft geen beheersprobleem en heeft zich in detentie nooit misdragen.
Integendeel, uit alle selectieadviezen blijkt dat klager goed gedrag vertoont. De directeur van de BPG adviseert de selectiefunctionaris dan ook om klager uit de BPG te plaatsen. Ook klagers plaatsing op de lijst van gedetineerden met een
vlucht-/maatschappelijk risico met het profiel ‘hoog’ is geen reden voor plaatsing in de BPG. Uit de Circulaire Beleid gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico blijkt dat gedetineerden die met het risicoprofiel ‘hoog’ staan vermeld op de
GVM-lijst, in een reguliere, goed beveiligde, inrichting geplaatst kunnen worden. De selectiefunctionaris heeft zijn beslissing gebaseerd op twee rapporten van het Gedetineerde Recherche Informatie Punt (GRIP) waaruit blijkt dat er sprake zou zijn van
liquidatiegevaar en van voortgezet crimineel handelen in detentie. Uit het GRIP-rapport betreffende voortgezet crimineel handelen in detentie (van 21 maart 2013) blijkt dat er in de periode gelegen tussen november 2012 en februari 2013 bij de Criminele
Inlichtingen Eenheid (CIE) vijf keer informatie is binnengekomen die verband houdt met klager. Klager betwist dat hij in detentie criminele handelingen verricht. Uit het rapport blijkt niet concreet welke criminele handelingen klager in detentie zou
hebben verricht en in welke mate klager betrokken zou zijn geweest bij de in het rapport beschreven incidenten. De informatie is verstrekt door één informant en uit het rapport blijkt dat er geen oordeel kan worden gevormd over de betrouwbaarheid van
die informatie. Op 7 februari 2013 is deze informatie op de zitting van de rechtbank aan de orde gekomen. Deze informatie was dus reeds sinds februari 2013 bekend, maar dit is nooit eerder reden geweest voor een overplaatsing. De informatie uit dit
rapport is niet actueel, niet concreet en niet betrouwbaar. Het GRIP-rapport betreffende liquidatiegevaar dateert van 17 april 2013. Uit het rapport blijkt dat de informatie betreffende liquidatiegevaar in maart 2013 bij het GRIP is binnen gekomen.
Echter, klager is reeds in oktober 2012 door de CIE Amsterdam op de hoogte gesteld van het bestaan van dit liquidatiegevaar. De informatie is allesbehalve concreet. Deze informatie was bovendien reeds lange tijd bekend, maar er is nooit enige actie
ondernomen. Ook in maart 2013, nadat de informatie bij het GRIP bekend zou zijn geworden, is er geen actie ondernomen. Als er daadwerkelijk sprake zou zijn geweest van een ernstig liquidatiegevaar, dan hadden al veel eerder beveiligingsmaatregelen
genomen moeten worden. Bovendien heeft klagers rechtszaak op 18 april 2013 plaatsgevonden in een normale rechtbank. Indien er echt sprake zou zijn van (ernstig) liquidatiegevaar, had de rechtszaak wel plaatsgehad in ‘de bunker’. Ook de informatie uit
dit rapport is dus onvoldoende concreet, betrouwbaar en actueel. Op 11 juli 2013 heeft de rechtbank Amsterdam, die de beschikking had over dezelfde GRIP-rapporten als de directeur en de selectiefunctionaris, klagers voorlopige hechtenis geschorst. Alle
GRIP-informatie die door de selectiefunctionaris is gebruikt, komt rechtstreeks uit klagers strafdossier. Hieruit blijkt dat deze informatie reeds enige tijd bekend was. De beslissing van de selectiefunctionaris is onredelijk.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager is overgeplaatst naar de BPG naar aanleiding van informatie van het GRIP waaruit blijkt dat er sprake is van liquidatiegevaar en van voortgezet crimineel
handelen
in detentie door klager. Naar aanleiding van deze informatie is tevens klagers risicoprofiel verhoogd van ‘verhoogd’ naar ‘hoog’. Op de BPG kan klagers doen en laten worden gecontroleerd en kan zijn veiligheid het beste worden gewaarborgd.
4. De beoordeling
4.1. De BPG van de p.i. Vught is een inrichting – gevangenis en huis van bewaring – voor mannen met een individueel regime en een uitgebreid beveiligingsniveau.
4.2. Een preventief gehechte, die nog niet in eerste aanleg is veroordeeld, dient te worden geplaatst in een inrichting met een regime van beperkte gemeenschap, tenzij plaatsing in een individueel regime noodzakelijk is. Een (al dan niet
onherroepelijk) tot gevangenisstraf veroordeelde gedetineerde dient te worden geplaatst in een inrichting met een regime van algehele dan wel beperkte gemeenschap, tenzij plaatsing in een individueel regime noodzakelijk is. In het individueel regime
kunnen gedetineerden worden geplaatst die op grond van hun persoonlijkheid, gedrag of andere persoonlijke omstandigheden, een ernstig beheersrisico vormen voor zichzelf of anderen en ten gevolge daarvan niet in staat zijn in een regime van algehele of
beperkte gemeenschap te functioneren of te verblijven.
4.3. Uit de selectiebeslissing van 22 april 2013 en de beslissing van 10 juni 2013, waarbij klagers bezwaarschrift ongegrond is verklaard, maakt de beroepscommissie op dat de selectiefunctionaris zijn beslissing om klager over te plaatsen naar de
BPG
van de p.i. Vught heeft gebaseerd op twee rapporten (van 21 maart 2013 en 17 april 2013) van het GRIP. Uit deze rapporten blijkt volgens de selectiefunctionaris dat er sprake is van (een ernstig) liquidatierisico en van voortgezet crimineel handelen
van
klager in detentie. De beroepscommissie concludeert dat klager niet is overgeplaatst naar de BPG vanwege zijn gedrag en functioneren in de inrichting – dat is namelijk goed geweest.
4.4. Ten aanzien van het door de selectiefunctionaris gestelde voortgezet crimineel handelen van klager in detentie (en het onderbouwende GRIP-rapport van 21 maart 2013) overweegt de beroepscommissie het volgende. Uit de informatie uit het
GRIP-rapport van 21 maart 2013 blijkt onvoldoende dat klager crimineel handelen in detentie heeft voortgezet of de intentie hiertoe heeft. Hoewel in de door de informant verstrekte informatie klagers naam wordt genoemd, blijkt uit die informatie op
geen
enkele wijze welke concrete criminele handelingen klager vanuit detentie zou hebben verricht en in welke mate klager betrokken zou zijn geweest bij de in het rapport vermelde incidenten. Daar komt nog bij dat de betreffende informatie is verstrekt door
één informant en dat over de betrouwbaarheid van die informatie geen oordeel kan worden gevormd. Door de selectiefunctionaris zijn geen stukken (zoals maandrapportages) overgelegd, waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat klager in detentie criminele
handelingen heeft verricht. Voorts overweegt de beroepscommissie dat de informatie uit het GRIP-rapport van
21 maart 2013 in de periode gelegen tussen november 2012 tot februari 2013 bij de CIE is binnengekomen. Hoewel deze informatie dus reeds in februari 2013 bekend was, heeft de selectiefunctionaris eerst op 22 april 2013 beslist om klager over te
plaatsen
naar de BPG. Hieruit leidt de beroepscommissie af dat het GRIP (of de CIE) het kennelijk, in februari 2013, op basis van deze informatie niet noodzakelijk heeft geacht om, met het oog op een veiligheidsbelang, de selectiefunctionaris te verzoeken
klager
direct over te plaatsen. Evenmin is gebleken dat het GRIP (of de CIE) het in februari 2013, op basis van deze informatie, noodzakelijk heeft geacht om de directeur van de p.i. Nieuwegein (alwaar klager tot 18 april 2013 heeft verbleven) te adviseren
beperkende toezichtmaatregelen op te leggen. Niet gebleken is dat er na februari 2013 (tot aan 22 april 2013) sprake is van een relevante verandering. Overigens overweegt de beroepscommissie dat in het rapport niet staat dat het GRIP adviseert om
klager
te plaatsen in de BPG.
4.5. Ten aanzien van het door de selectiefunctionaris gestelde liquidatiegevaar (en het onderbouwende GRIP-rapport van 17 april 2013) overweegt de beroepscommissie het volgende. Hoewel uit het GRIP-rapport blijkt dat ‘een paar Marokkaanse
hashhandelaren’ het op klagers leven hebben voorzien en geld over hebben voor de dood van klager, is de in dit GRIP-rapport vermelde informatie van algemene aard en weinig concreet. In het rapport staat niet dat het GRIP de directeur of de
selectiefunctionaris adviseert om op basis van deze informatie actie te ondernemen. Daar komt bij dat in het rapport staat dat over de betrouwbaarheid van de informatie geen oordeel kan worden gegeven. De beroepscommissie acht het op basis van hetgeen
klager heeft aangevoerd, en met name gelet op het in beroep overgelegde proces-verbaal van de CIE officier van justitie van 18 april 2013, voldoende aannemelijk geworden dat klager door de CIE reeds in oktober 2012 op de hoogte is gesteld van het
bestaan van liquidatiedreiging. Voorts overweegt de beroepscommissie dat de informatie die is vermeld in het GRIP-rapport van 17 april 2013 in de maand maart 2013 bij de CIE is binnengekomen. Hoewel de informatie betreffende een mogelijk
liquidatiegevaar reeds in oktober 2012 en in ieder geval reeds in maart 2013 bekend was, heeft de selectiefunctionaris eerst op 22 april 2013 beslist om klager over te plaatsen naar de BPG. Hieruit leidt de beroepscommissie af dat het GRIP (of de CIE)
het kennelijk, in maart 2013 (en ook eerder niet), op basis van deze informatie niet noodzakelijk heeft geacht om, met het oog op klagers veiligheid, de selectiefunctionaris te verzoeken klager direct over te plaatsen naar de BPG. Evenmin is gebleken
dat in de p.i. Nieuwegein maatregelen zijn getroffen ter beveiliging van klager. Niet gebleken is dat er na maart 2013 (tot aan 22 april 2013) sprake is van een relevante verandering.
4.6. Gelet op het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat het onvoldoende aannemelijk is geworden dat klager een ernstig beheersrisico vormde voor zichzelf (of voor anderen). Mitsdien ontbreekt naar het oordeel van de beroepscommissie de
noodzaak om klager over te plaatsen naar de BPG van de p.i. Vught. Overigens overweegt de beroepscommissie dat de selectiefunctionaris zonder nadere onderbouwing is afgeweken van het selectieadvies van de p.i. Nieuwegein, waarin wordt geadviseerd om
klager over te plaatsen naar een inrichting die is bestemd voor gedetineerden die op de GVM-lijst staan vermeld met het risicoprofiel ‘hoog’. Dit hoeft niet per se de BPG te zijn. Gelet op het vorenstaande dient de bestreden beslissing van de
selectiefunctionaris als onredelijk en onbillijk te worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard en de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris zal worden vernietigd. De selectiefunctionaris zal worden opgedragen een
nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie zal in een afzonderlijke beslissing bepalen of enige tegemoetkoming aan klager geboden is.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de selectiefunctionaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan.
Zij zal in een afzonderlijke beslissing bepalen of enige tegemoetkoming aan klager geboden is.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 26 augustus 2013
secretaris voorzitter